Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH8797

Datum uitspraak2003-06-16
Datum gepubliceerd2003-06-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 03/632
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Bij faxbericht van 8 juni 2003 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van "de besluiten tot verdachtverklaring en tot ruiming van het zich op haar perceel bevindende pluimvee".


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven Enkelvoudige kamer voor spoedeisende zaken No.AWB 03/632 16 juni 2003 11230 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren - Besluit verdachte dieren Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van: A, te B, verzoekster, gemachtigden: mr. M.G. Vlemminx en mr. J.R. Dobbelsteijn Bisschops, beiden werkzaam bij juridisch adviesbureau Dobbelsteijn Bisschops c.s., te Ingen, alsmede dr. mr. F.M.C. Vlemminx, tegen de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, verweerder, gemachtigden: mr. J.C.M. Oudshoorn en mr. T.C. Topp, beiden werkzaam bij verweerders ministerie. 1. De procedure Bij faxbericht van 8 juni 2003 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen ten aanzien van "de besluiten tot verdachtverklaring en tot ruiming van het zich op haar perceel bevindende pluimvee". Bij brief van 10 juni 2003 heeft het College aan de gemachtigde van verzoekster bevestigd de eerder gedane telefonische mededeling dat een viertal verzoeken om voorlopige voorziening, waaronder dat van verzoekster, nog diezelfde dag zullen worden behandeld. 2. De ontvankelijkheid van het verzoek Artikel 8:82, eerste en tweede lid, juncto artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat van de verzoeker een griffierecht wordt geheven. Het griffierecht dient binnen twee weken na een daartoe strekkend verzoek te worden voldaan, met dien verstande dat een kortere termijn kan worden gesteld. Indien het griffierecht niet binnen de gestelde termijn wordt voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de verzoeker in verzuim is geweest. Bij de in rubriek 1 vermelde brief van 10 juni 2003 heeft het College de gemachtigde van verzoekster tevens, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld: "Voor de indiening van deze verzoeken (…) is per verzoek EUR 116,-- griffierecht verschuldigd. Ik verzoek U dit bedrag contant te voldoen vóór de behandeling van dit verzoek. Daartoe bestaat de gelegenheid bij de centrale kas in het Paleis van Justitie. Het uitblijven van Uw betaling vóór genoemd tijdstip zal er toe leiden dat een niet-ontvankelijkverklaring wordt uitgesproken." Vast staat dat contante betaling van het griffierecht, als bedoeld in voormelde brief, niet heeft plaatsgevonden. Niet gebleken is van enige grond die redelijkerwijs kan leiden tot het oordeel dat verzoekster niet in verzuim is geweest. Gezien het vorenstaande is het verzoek niet-ontvankelijk. Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto de artikelen 8:82 en 8:41 en artikel 8:84 Awb leidt dit tot de volgende beslissing. 3. De beslissing de voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Aldus gewezen door mr. D. Roemers in tegenwoordigheid van mr. W.F. Claessens, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2003. w.g. D. Roemers w.g. W.F. Claessens