Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH8819

Datum uitspraak2003-06-25
Datum gepubliceerd2003-06-30
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers83979 / KG ZA 03-175
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verbod executie van ontruimingsvonnis.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT, SECTOR CIVIEL Zaaknummer : 83979 / KG ZA 03-175 Datum uitspraak: 25 juni 2003 VONNIS IN HET KORT GEDING VAN: [De heer D. ], wonende te Brunssum, eisers bij exploot van dagvaarding in kort geding d.d. 28 mei 2003, procureur: mr. D.S.G. Lie, tegen: 1. [De heer F. ], wonende te Brunssum, 2. [De here B. ], wonende te Neeroeteren, België, 3. [De heer R. ], wonende te Schinnen, 4. [De heer M. ], wonende te Nuth, gedaagden, advocaat: mr. A.C. Dabekaussen. 1. Het verloop van de procedure 1.1 Eiser ([D. ]) heeft gedaagden ([F. c.s.]) gedagvaard in kort geding en op de dienende dag, 11 juni 2003, gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van die dagvaarding. [Eiser] heeft vervolgens zijn vordering nader doen toelichten, zulks onder verwijzing naar op ter zitting overgelegde producties. Door [Gedaagden ] is ter zitting medegedeeld dat zij geen bezwaar hebben tegen het niet eerder dan ter zitting overleggen van producties door [Eiser]. 1.2 [Gedaagden ] hebben verweer gevoerd. 1.3 Partijen hebben vervolgens op elkaars stellingen gereageerd. 1.4 Tenslotte is op verzoek van partijen de uitspraak van het vonnis bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 [Eiser] huurt sinds juni 1998 van [Gedaagden ] het appartement, gelegen te [adres]. 2.2 Bij vonnis d.d. 19 februari 2003 van deze rechtbank, sector kanton, locatie Heerlen, heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en is [Eiser] veroordeeld het gehuurde binnen acht weken na betekening van dit vonnis te ontruimen. 2.3 [Eiser] stelt kort gezegd dat [Gedaagden ] geen in redelijkheid te respecteren belang hebben bij de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis d.d. 19 februari 2003 en heeft daarom in dit geding gevorderd: I. De executie van het vonnis van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Heerlen, gewezen tussen [Eiser] als gedaagde en [Gedaagden ] als eisers, op 19 februari 2003 onder nummer 120857 / CV EXPL 02-4041 te verbieden; II. [Gedaagden ] te veroordelen in de kosten van deze procedure. 2.4 [Gedaagden ] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. 3. De beoordeling 3.1 De aard van de onderhavige zaak brengt voldoende spoedeisend belang met zich mee. 3.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat als uitgangspunt dient dat [Gedaagden ], die met het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van deze rechtbank sector kanton, locatie Heerlen, van 19 februari 2003 over een executoriale titel beschikken, in beginsel bevoegd zijn van die titel gebruik te maken en [Eiser] mitsdien tot ontruimen kunnen dwingen. Op dit uitgangspunt kan slechts dán een uitzondering worden aanvaard, indien moet worden aangenomen dat [Gedaagden ] misbruik van hun bevoegdheid maken. Sedert het arrest van de Hoge Raad van 22-4-1983 (NJ 1984, 145) is het vaste jurisprudentie dat van misbruik van bevoegdheid bij het ten uitvoer leggen van een executoriale titel sprake is, wanneer het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, welke aan een onverwijlde tenuitvoerlegging in de weg staat. 3.3.1 [Eiser] stelt dat er sprake is van een feitelijke dan wel juridische misstap in het vonnis van de kantonrechter d.d. 19 februari 2003. Hij voert hiertoe aan dat er geen sprake is van een zodanige ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst dat ontbinding gerechtvaardigd is, omdat de door hem veroorzaakte geluidsoverlast zich slechts uitstrekte over een zeer korte periode, ongeveer 2 tot 3 weken (laatste week juli 2002 en de eerste of eerste twee weken van augustus 2002), ter zake waarvan door omwonenden aangifte is gedaan bij de politie. Hij stelt tevens dat hij in deze korte periode van (geluids-)overlast in een psychose verkeerde. 3.3.2 [Gedaagden ] stellen hiertegenover dat [Eiser] ook vóór juli 2002 veel overlast-waaronder ook bedreigingen en vernielingen- heeft veroorzaakt, maar dat de situatie in juli 2002 uiteindelijk is geëscaleerd en door omwonenden aangifte is gedaan. De omwonenden hebben pas medio 2002 de politie ingeschakeld omdat zij problemen met [Eiser] wilden voorkomen. Zij stellen verder dat er sprake is van een blijvende ziekte bij [Eiser] waarbij hij telkens terugvalt in hetzelfde klachtenpatroon. Hij is aangewezen op medicatie en medische behandelingen, bij gebrek waarvan hij in een acute paranoïde psychose raakt. In een door [Eiser] overgelegde verklaring van psychiater van Laar van de Modriaan Zorggroep d.d 15 mei 2003 is aangegeven dat het niet uitgesloten is dat [Eiser] wederom psychotisch decompenseert. 3.3.3 Uit het in het geding zijnde vonnis van de kantonrechter d.d. 19 februari 2003 blijkt dat deze aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd dat gezien het door [Eiser] veroorzaken van zodanige ernstige vormen van overlast in samenhang met de door [Gedaagden ] te waarborgen rechten van medehuurders op een rustig en ongestoord woongenot, de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft hiertoe onder meer overwogen dat er uit de in het geding gebrachte stukken en overgelegde verklaringen is gebleken dat [Eiser] in de periode juli/augustus 2002 ernstige overlast heeft veroorzaakt, waaronder het bedreigen van medebewoners, schoppen tegen balkonplaten en veroorzaken van geluidsoverlast. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gezien de door de kantonrechter gemaakte belangenafweging als hiervoor vermeld, in dit geding niet aannemelijk is gemaakt dat het gewraakte vonnis van de kantonrechter klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. 3.4.1 [Eiser] heeft vervolgens aangevoerd dat na het ontruimingsvonnis nieuwe feiten zijn opgekomen die aan zijn zijde een noodtoestand doen ontstaan en daarom aan de executie van het ontruimingsvonnis in de weg staan. Hij heeft sedert korte tijd zogenaamde PIT-zorg (psychiatrische intensieve thuiszorg), welke zorg zal overgaan in ambulante thuiszorg. Indien de ontruiming wordt geëffectueerd zal hij geen woonbegeleiding meer krijgen en komt hij op straat te staan. Het risico dat hij psychotisch decompenseert is door deze begeleiding beduidend verminderd. 3.4.2 [Gedaagden ] betwisten deze stelling. Reeds tijdens de comparitie van partijen in de bodemprocedure is door de kantonrechter aangegeven dat [Eiser] op zoek moet gaan naar een begeleid wooncomplex, hetgeen hij niet heeft gedaan. Zij wijzen erop dat de kantonrechter [Eiser] een langere ontruimingstermijn heeft gegund -8 weken- in verband met het zoeken naar andere passende woonruimte, maar dat [Eiser] ook deze termijn heeft laten verstrijken. 3.4.3 De voorzieningenrechter is gezien het hiervoor onder 3.4.2 overwogene van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [Eiser] zich, alvorens hij de PIT-zorg heeft gekregen, voldoende moeite heeft getroost om andere passende woonruimte te zoeken. Verder is niet gebleken dat het voor [Eiser] thans onmogelijk is andere passende woonruimte te vinden. Het vorenstaande in samenhang bezien met de door de kantonrechter gemaakte belangenafweging -als overwogen in 3.3.3-, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet met zich mee dat executie van het ontruimingsvonnis aan de zijde van [Eiser] een noodtoestand doet ontstaan die voor rekening van [Gedaagden ] dient te komen. 3.5 De onderhavige vordering is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gezien het hiervoor onder 3.3.3 en 3.4.3 overwogene niet voor toewijzing vatbaar. 3.6 [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. 4. De beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht: RECHT DOENDE in kort geding: Weigert de gevraagde voorzieningen; Veroordeelt [Eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van [Gedaagden ] gerezen, tot aan deze uitspraak begroot op een bedrag van € 908,--, waarvan € 205,-- wegens verschuldigd vast recht en € 703,-- voor salaris procureur; Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in het bijzijn van de griffier. BC