Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9026

Datum uitspraak2003-07-02
Datum gepubliceerd2003-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300222/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

ij besluit van 5 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Groesbeek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 april 2002, vastgesteld het bestemmingsplan “Kern Heilig Landstichting”. Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 november 2002, kenmerk 2002-62332, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.


Uitspraak

200300222/1. Datum uitspraak: 2 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te [plaats], 2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 juni 2002 heeft de gemeenteraad van Groesbeek, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 april 2002, vastgesteld het bestemmingsplan “Kern Heilig Landstichting”. Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 november 2002, kenmerk 2002-62332, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 7 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2003, en appellanten sub 2 bij brief van 11 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2003, beroep ingesteld. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 4 februari 2003. Bij brief van 11 maart 2003 heeft verweerder meegedeeld dat de beroepschriften geen aanleiding geven tot het maken van opmerkingen. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2003, waar appellant sub 1 in persoon, appellanten sub 2 in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Groesbeek, vertegenwoordigd door mr. N. Heeren en mr. O. Sanders, beiden ambtenaar van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om – in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen – te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de “Kern Heilig Landstichting”. 2.3. Appellant sub 1 meent dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend voorzover dat niet de mogelijkheid biedt een woning te bouwen op zijn perceel, kadastraal bekend Heilig Landstichting. 2.3.1. De gemeenteraad heeft aan de in geding zijnde gronden de bestemming “Bos” toegekend. Toevoeging van nieuwe bebouwing in het plangebied acht de gemeenteraad niet wenselijk, omdat dit het beeld van een ruim opgezet woongebied in bosrijke omgeving aan zou tasten. Bovendien was in het vorige bestemmingsplan geen bouwlocatie opgenomen, aldus de gemeenteraad. 2.3.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Verweerder wijst erop dat aan het perceel in het vorige bestemmingsplan “Heilig Landstichting 1980” de bestemming “Openbaar groen” was toegekend en dat de gemeenteraad ervoor heeft gekozen het perceel een verdere bescherming toe te kennen. Gelet op het feit dat het perceel een overgang vormt van een ruim opgezet woongebied naar een landelijk gebied, hebben zij het plan goedgekeurd. 2.3.3. Het uitgangspunt van verweerder om dit deel van het plangebied een verdergaande bescherming toe te kennen dan voordien komt de Afdeling niet onredelijk voor. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het perceel gelegen is aan de rand van bos en akkerland. Bovendien blijkt uit de stukken dat in het vorige bestemmingsplan “Heilig Landstichting 1980” geen bouwlocatie was opgenomen voor het perceel van appellant. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.4. Appellanten sub 2 hebben aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voorzover dat betrekking heeft op het perceel aan de [locatie]. Volgens appellanten is ten onrechte het toegangspad tot hun woning niet op de plankaart aangegeven. 2.4.1. De gemeenteraad heeft het toegangspad niet ingetekend op de plankaart. Binnen de bestemming “Openbaar groen” is het volgens de gemeenteraad mogelijk paden aan te leggen met een openbaar karakter. Een toegangspad naar een woning heeft geen openbaar karakter en is binnen deze bestemming niet toegestaan, zo stelt de gemeenteraad. 2.4.2. Verweerder acht dit gedeelte van het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft dit gedeelte van het bestemmingsplan goedgekeurd. Verweerder heeft overwogen dat de door appellanten gewenste ontsluiting naar de Sophiaweg is gelegen binnen de bestemming “Openbaar groen”. Binnen deze bestemming zou de mogelijkheid bestaan paden aan te leggen. Uit verkeerstechnisch oogpunt is een ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer ongewenst, zo stelt verweerder. 2.4.3. De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 9 van de planvoorschriften gronden met de bestemming “Openbaar Groen” mede zijn bestemd voor de aanleg van paden. Het standpunt van verweerder dat de bestemming “Openbaar Groen” niet in de weg staat aan de door appellanten bedoelde bestaande ontsluiting voor fiets- en voetverkeer, komt de Afdeling niet onjuist voor. Het feit dat de ontsluiting niet is ingetekend op de plankaart, brengt niet met zich mee dat verweerder goedkeuring had moeten onthouden aan het betreffende plandeel. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Klein Nulent Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2003 218-449.