Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9046

Datum uitspraak2003-07-02
Datum gepubliceerd2003-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205269/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Veenendaal, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 januari 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Schrijverspark".


Uitspraak

200205269/1. Datum uitspraak: 2 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. Vereniging van eigenaars Heyermansflat en De Genestetflat, gevestigd te Veenendaal, 2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Veenendaal, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 januari 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Schrijverspark". Verweerder heeft bij zijn besluit van 27 augustus 2002, kenmerk 2002REG001941i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 30 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2002, en appellante sub 2 bij brief van 6 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2002, beroep ingesteld. Bij brief van 15 januari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2003, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door M. Melssen en P. Radstake, voorzitter respectievelijk secretaris van appellante, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.E.M.M. Botermans en drs. S.A. Veldhuis-van den Berg, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen de gemeenteraad van Veenendaal, vertegenwoordigd door IJ.J. van Soest, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Het beroep van de vereniging van eigenaars Heyermansflat en De Genestetflat 2.2. Appellante voert aan dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan artikel 4, leden 1.1 en 1.2, van de planvoorschriften, welke bepalingen voorzien in de bestemming van het perceel [locatie] overeenkomstig het huidige gebruik als seksinrichting zolang dit gebruik voortduurt. Daartoe stelt zij dat een dergelijke inrichting niet thuishoort in een appartementsgebouw en dat de inrichting leidt tot overlast voor de bewoners van het gebouw en het leefklimaat ontoelaatbaar ongunstig beïnvloedt. Voorts stelt appellante dat de flat niet voldoet aan de inrichtingseisen voor seksinrichtingen, zoals geformuleerd ter uitvoering van de APV, zodat de vereiste exploitatievergunning niet zal kunnen worden verleend en dat de inrichting in strijd is met de reglementen van de vereniging van eigenaars. 2.3. Ingevolge artikel 4, lid 1.1, zijn in afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel de op de plankaart voor “Woondoeleinden (W)” aangewezen gronden, uitsluitend wat betreft het perceel [locatie], bestemd voor een seksinrichting. Ingevolge artikel 4, lid 1.2, is het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting op de in lid 1.1 bedoelde gronden niet langer toegestaan, zodra en voorzover deze gronden daarvoor niet meer worden gebruikt. 2.4. Verweerder heeft geen aanleiding gezien deze bepalingen in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft daaraan goedkeuring verleend. 2.5. Blijkens de stukken is het appartement sinds 1992 in gebruik als seksinrichting. De in geding zijnde bestemmingsregeling is opgenomen ter uitvoering van het gemeentelijk prostitutiebeleid. In de bestemmingsregeling is rekening gehouden met een beëindiging van het gebruik van het appartement als seksinrichting in de toekomst. Gezien de beperkte omvang van de bedrijfsactiviteit worden de ruimtelijke effecten niet van dien aard geacht dat sprake is van onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de buurt. Ter zitting heeft appellante de door haar gestelde overlast nader toegelicht. De Afdeling ziet hierin geen aanleiding voor het oordeel dat het beleid om de seksinrichting op de huidige locatie te handhaven onredelijk is. Voorts stelt de Afdeling vast dat, indien het zo zou zijn dat de inrichting in strijd is met de reglementen van de vereniging van eigenaars, deze omstandigheid er niet aan in de weg heeft gestaan dat de inrichting reeds zeer geruime tijd ter plaatse aanwezig is en dat evenmin gebleken is dat de verwachting gerechtvaardigd is dat de activiteiten van de inrichting op die grond zullen moeten worden beëindigd. Ten slotte is naar het oordeel van de Afdeling voldoende aannemelijk gemaakt dat een exploitatievergunning zal kunnen worden verleend. 2.6. De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid de door appellante bestreden onderdelen van het bestemmingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voorzover door appellante bestreden, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep van de Vereniging van eigenaars Heyermansflat en De Genestetflat is mitsdien ongegrond. Het beroep van [appellante sub 2] 2.7. Appellante voert aan dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plan voorzover dit de bouw van een appartementencomplex mogelijk maakt in de westelijke hoek van de kruising Valleistraat/Gilbert van Schoonebekestraat, schuin tegenover haar woning aan de Valleistraat. Zij stelt dat de geluidoverlast en de verkeersdrukte sterk zullen toenemen, de waarde van haar woning zal dalen en de schaduwwerking van het te bouwen complex relatief groot zal zijn. Voorts wijst appellante erop dat in de onmiddellijke nabijheid van haar woning reeds een tien verdiepingen hoog flatgebouw staat. 2.8. Het perceel is bestemd als “Woondoeleinden (W)” met respectievelijk de nadere aanduidingen “(g3)”, “(g5)”, “(g8)”, “(g5)”, “(g7)” en “(g6)”, welke aanduidingen het aantal toegestane bouwlagen aangeven. Het bouwvlak is min of meer L-vormig. De beide benen liggen parallel aan respectievelijk de Valleistraat en de Gilbert van Schoonebekestraat. Het grootste aantal bouwlagen, overeenkomend met een nokhoogte van 22,5 meter, is toegestaan in het midden van het gebouw, dat het dichtst bij de kruising ligt. Vanaf de kruising neemt het toegestane aantal bouwlagen af; langs de Valleistraat via vijf lagen, overeenkomend met een nokhoogte van 14 meter, tot ten slotte drie lagen, overeenkomend met een nokhoogte van 8,5 meter. Langs de Gilbert van Schoonebekestraat, die onderdeel is van de centrumring, bedraagt het toegestane aantal bouwlagen gezien vanaf de hoek respectievelijk vijf, zeven en zes, hetgeen overeenkomt met een maximale nokhoogte van 14, 19,5 en 17 meter. 2.9. Verweerder heeft geen aanleiding gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. 2.10. Appellante bewoont een vrijstaande woning aan de Valleistraat, ten noorden van de gronden waarop het appartementencomplex is voorzien. De kleinste afstand van de woning tot het complex bedraagt ongeveer 30 meter. Het betreft het gedeelte van het complex dat uit maximaal 3 bouwlagen zal bestaan. De kleinste afstand tot het daarnaast gelegen, maximaal 5 lagen hoge gedeelte bedraagt ongeveer 35 meter. De afstand tot het hoogste, maximaal 8 bouwlagen tellende gedeelte bedraagt ongeveer 50 meter. 2.11. Ten aanzien van het bezwaar van appellante dat de geluidoverlast en de verkeersdrukte sterk zullen toenemen, wordt in de “Commentaarnota zienswijzen”, die behoort bij het besluit van de gemeenteraad tot vaststelling van het bestemmingsplan, overwogen dat de toeneming van het verkeer zal worden veroorzaakt door bewoners en bezoekers van 42 woningen en dat gezien de ontsluitingssituatie de meeste verkeersbewegingen zullen worden afgewikkeld in de richting van de centrumring. Voorts wordt overwogen dat de parkeervoorzieningen zich in een parkeergarage onder het appartementengebouw bevinden en voor een deel (het bezoekersparkeren) op het achterterrein van het gebouw en dat de toegang tot de parkeerkelder eveneens aan de achterzijde van het gebouw is gesitueerd. Wat betreft de gevreesde geluidoverlast als gevolg van weerkaatsing door de gevel van het gebouw wordt overwogen dat de woning van appellante niet recht maar schuin tegenover het gebouw staat en dat weerkaatsing wordt tegengegaan door geleding van de voorgevel, de getrapte verlaging van de hoogte van de bebouwing, de terugliggende projectie van de voorgevel van het gebouw en door de geprojecteerde boombeplanting aan de voorzijde. Voorts wordt gewezen op het hoge niveau van het bestaande achtergrondgeluid. Appellante heeft een en ander niet bestreden. Ten aanzien van de stelling van appellante dat de te verwachten verkeersintensiteiten in de Valleistraat als gevolg van de voorziene afsluiting van het Schrijverspark zijn gebaseerd op sterk verouderde gegevens, wordt in de commentaarnota opgemerkt dat de bedoelde verkeersprognoses ten grondslag hebben gelegen aan het verzoek om vaststelling van hogere geluidgrenswaarden voor het te bouwen appartementencomplex. Deze hogere grenswaarden zijn inmiddels door verweerder vastgesteld en onherroepelijk geworden, aldus de commentaarnota. Niet gebleken is dat dit onjuist is. Overigens wordt in de commentaarnota erop gewezen dat in de beoogde ontsluitingsstructuur het Verlaat en de Valleistraat slechts een secundaire functie als ontsluitingsroute voor langzaam verkeer, busverkeer en ter ontsluiting van de aan die straten gelegen woningen en voorzieningen zullen vervullen. Voorts wordt ten aanzien van de door appellante gevreesde waardedaling van haar woning in de commentaarnota geconcludeerd dat de nieuwbouw zodanig wordt ingepast in de omgeving dat eventuele schade voor omringende woonpercelen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Ook wordt opgemerkt dat bij het bepalen van de omvang, situering en vormgeving van de bebouwing nadrukkelijk rekening is gehouden met het karakter en de schaal van de omringende bebouwing, die langs de centrumring grootschalig en langs de Valleistraat kleinschalig is. De schaduwwerking van het te bouwen complex is weergegeven in bijlage 6 van de plantoelichting. Niet gebleken is dat deze weergave onjuist is, noch dat de gekozen data en tijdstippen niet representatief zouden zijn. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voorzover door appellante bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voorzover door appellante bestreden, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep van [appellante sub 2] is mitsdien ongegrond. Proceskosten 2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. A. Kosto, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. De Groot Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2003. 210.