Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9072

Datum uitspraak2003-06-26
Datum gepubliceerd2003-07-02
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303092/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluiten van 26 juni, onderscheidenlijk 3 juli 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) aan [verzoeker sub 1] krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en vervolgens bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning, een hooiberg/stal en twee loodsen, gedeeltelijk agrarisch, op het perceel tegenover [locatie] te [plaats].


Uitspraak

200303092/2. Datum uitspraak: 26 juni 2003. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van: 1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats], 2. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem van 6 mei 2003 in het geding tussen: [partij], wonend te [woonplaats] en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. 1. Procesverloop Bij besluiten van 26 juni, onderscheidenlijk 3 juli 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) aan [verzoeker sub 1] krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en vervolgens bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning, een hooiberg/stal en twee loodsen, gedeeltelijk agrarisch, op het perceel tegenover [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 11 februari 2003 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 mei 2003, verzonden op die dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen de bij besluit van 11 februari 2003 gehandhaafde vrijstelling en bouwvergunning ten behoeve van Loods A, dat besluit in zoverre vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en de besluiten van 26 juni en 3 juli 2002, voor zover deze betrekking hebben op Loods A geschorst tot zes weken na de verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar. Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2003, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2003, hoger beroep ingesteld. Voorts hebben [verzoeker sub 1] en het college de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juni 2003, waar [verzoeker sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. D. Pool, en het college, vertegenwoordigd door J. Monster, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [partij], bijgestaan door mr. S.L. Schram, advocaat te Amsterdam, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. [verzoeker sub 1] heeft de Voorzitter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening de schorsing van de beslissing op bezwaar op te heffen, het college om te bepalen dat het in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep niet opnieuw op het bezwaarschrift hoeft te beslissen. 2.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreekt ten aanzien van loods A de goede ruimtelijke onderbouwing die vereist is om krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te kunnen verlenen. Er is gerede twijfel dat de Afdeling in de bodemprocedure dit oordeel van de voorzieningenrechter in stand zal laten, althans zal concluderen dat voor het oprichten en in gebruik nemen van loods A in een eventuele nieuwe beslissing op bezwaar geen toereikende motivering kan worden gegeven. 2.3. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat [verzoeker sub 1] zijn woning en bedrijfsruimten urgent dient te verplaatsen in verband met de aanleg van de A9 en nu [partij] uitsluitend bezwaar heeft tegen het niet-agrarische gebruik van loods A, ziet de Voorzitter aanleiding voor het treffen van na te melden voorzieningen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 2.5. Redelijke toepassing van artikel 41, vierde lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht - naar analogie van artikel 41, vijfde lid van die wet - door de secretaris van de Raad van State aan verzoeker wordt terugbetaald. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer geen nieuwe beslissing op het bezwaar neemt, totdat de Afdeling in hoger beroep heeft beslist; II. heft de door de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening, inhoudende dat de besluiten van 26 juni 2002 en 3 juli 2002, voor zover deze betrekking hebben op Loods A zijn geschorst, op; III. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan [verzoeker sub 1] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 175,00 aan hem terugbetaalt. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Bastein Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2003. 13.