
Jurisprudentie
AH9163
Datum uitspraak2003-07-01
Datum gepubliceerd2003-10-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 02 / 749 WW Z
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 02 / 749 WW Z
Statusgepubliceerd
Indicatie
In ieder geval benadelingshandeling indien werknemer akkoord gaat met eerdere beeindiging arbeidsovereenkomst dan de wettelijke opzegtermijn.
Uitspraak bevestigd in hoger beroep; LJN AS4588
Uitspraak bevestigd in hoger beroep; LJN AS4588
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02 / 749 WW Z
UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
A te B, eiseres,
en
Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen -GAK Maastricht-, gevestigd te Amsterdam, verweerder.
Datum bestreden besluit: 18 april 2002.
Kenmerk: 49300610 *58446886*.
Behandeling ter zitting: 22 mei 2003
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
In het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 18 april 2002 heeft verweerder aan eiseres mededeling gedaan van een ten aanzien van eiseres genomen besluit op bezwaar inzake de toepassing van de Werkloosheidswet (WW), waarbij het namens eiseres ingediende bezwaarschrift ongegrond is verklaard.
Bij brief van 22 mei 2002 heeft mr. P.H.R. Bruls, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Roermond namens eiseres tegen dat besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn bij schrijven van 12 juni 2002 aangevuld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inge-
zonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiseres gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 22 mei 2003, alwaar eiseres en haar gemachtigde – met bericht – niet zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde
mevrouw mr. T. Kuipers.
II. OVERWEGINGEN
De feiten
Op 4 februari 2002 heeft eiseres zich tot het CWI gewend met het verzoek om toekenning van een WW-uitkering. Per 1 april 2002 is eiseres weer aan het werk.
Bij besluit van 15 maart 2002 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat eiseres voor de duur van 2 jaar en 6 maanden recht heeft op een loongerelateerde uitkering.
Blijkens telefonisch ingewonnen informatie bij de ex-werkgever van eiseres heeft zij gekozen voor een beëindiging van haar dienstverband per 1 februari 2002 onder toekenning van een schadeloosstelling. Eiseres had echter conform het voor haar bedrijf geldende Sociaal Plan kunnen kiezen voor het laten voortduren van het dienstverband tot 1 juli 2002. Door haar loonaanspraken te laten varen heeft eiseres een benadelinghandeling gepleegd en wordt haar uitkering tot 1 juli 2002 geheel geweigerd.
Door eiseres is hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Eiseres heeft laten weten af te zien van de gelegenheid haar bezwaren ter hoorzitting nader toe te lichten.
Het bestreden besluit
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 15 maart 2002 ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd – onder verwijzing naar de artikelen 24 en 27 van de WW – dat het dienstverband van eiseres zeker per 1 juli 2002 zou zijn beëindigd. Eiseres heeft echter ingestemd met een voortijdig ontslag (onder toekenning van een schadevergoeding), te weten per 1 februari 2002.
Indien geen sprake is van een voortzetting die redelijkerwijs (van eiseres) niet kan worden gevergd, dan dient verweerder artikel 24, vierde lid, van de WW toe te passen en dient de uitkering tijdelijk geheel te worden geweigerd over de periode waarover de dienstbetrekking zou hebben voortbestaan indien de werknemer niet zou hebben ingestemd met de eerdere beëindiging.
Verweerder is niet gebleken van feiten of omstandigheden die hadden moeten nopen tot het afzien van weigering. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel faalt omdat eiseres niet kenbaar heeft gemaakt wie in een gelijk geval wél uitkering heeft ontvangen. Voorts is verweerder niet gehouden bij toekenning van een uitkering op onjuiste gronden, die ook aan anderen te verstrekken.
Het beroep
In beroep is namens eiseres aangevoerd dat eiseres op grond van haar arbeidsverleden wel moest kiezen voor een voortijdige beëindiging van haar arbeidscontract omdat zij anders een bedrag van € 22.549,65 minder zou hebben ontvangen.
Voorts is verweerders standpunt dat eiseres een benadelinghandeling heeft gepleegd onjuist. De werkgeefster heeft het dienstverband van eiseres opgezegd met inachtneming van de rechtens geldende opzegtermijn, zodat zij niet voortijdig een beroep heeft gedaan op een WW-uitkering. Indien sprake zou zijn van een benadelinghandeling kan eiseres hiervan geen enkel verwijt worden gemaakt gelet op het bedrag dat zij anders zou mislopen.
Voor het geval dat de rechtbank van oordeel is dat een sanctie had mogen worden toegepast is deze onredelijk hoog en dient te worden gematigd.
Namens eiseres wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren en verweerder te veroordelen in de proceskosten en tot betaling van schadevergoeding.
De rechtsvraag
In dit geding staat ter beoordeling door de rechtbank de vraag of verweerders besluit in rechte stand kan houden. In het bijzonder dient zij daarbij te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de aan eiseres toegekende WW-uitkering heeft geweigerd van 1 februari 2002 tot 1 juli 2002.
De beoordeling
Artikel 24, zesde lid, van de WW bepaalt dat de werknemer verplicht is zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit artikel is niet begrepen een gedraging als bedoeld in artikel 25. In dit artikel 25 is de in het onderhavige geval verder niet relevante inlichtingenplicht neergelegd.
Artikel 27, derde lid, van de WW bepaalt dat indien de werknemer een verplichting, hem op grond van onder andere artikel 24, zesde lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk weigert.
Ingevolge het vierde lid wordt een maatregel als bedoeld in het derde lid afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van het zesde lid besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt op grond van het achtste lid nadere regels met betrekking tot het derde en vierde lid.
Blijkens het zogenaamde Maatregelenbesluit en de daarbij behorende Bijlage is de verzekerde verplicht zich zodanig te gedragen dat hij door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid niet benadeelt of zou kunnen benadelen, doordat hij door de wijze van beëindiging van de dienstbetrekking loonaanspraken prijsgeeft. Deze verplichting valt in de vijfde categorie, ingevolge waarvan de duur en hoogte van de maatregel dat deel van de uitkering bedragen dat niet tot uitbetaling zou komen, indien de verzekerde de bedoelde benadelinghandeling had nagelaten.
Feit is dat eiseres heeft ingestemd met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst per 1 februari 2002 terwijl zij haar dienstverband (met behoud van salaris) had kunnen voortzetten tot 1 juli 2002. De opzegging per 1 februari 2002 is geschied met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn.
Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een benadelinghandeling als bedoeld in artikel 24, zesde lid, van de WW. Uit de tekst van de wet blijkt niet dat een inachtneming van de opzegtermijn leidt tot de conclusie dat dus geen sprake is van een benadelingshandeling. De toelichting bij voornoemd artikel vermeldt dat in ieder geval sprake is van een benadelingshandeling, indien de werknemer akkoord gaat met een eerdere beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst dan de wettelijke opzegtermijn.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat ook in het onderhavige geval sprake is van een benadelingshandeling. Eiseres had in dienst van de werkgever kunnen blijven en, zodoende, ander werk kunnen zoeken. In dat geval had zij mogelijk geen aanspraak behoeven te maken op een WW-uitkering. Door in te stemmen met een vroegtijdig ontslag, met name met het oog op de daardoor hogere schadevergoeding, heeft eiseres aanspraak op een WW-uitkering gemaakt waar dit niet noodzakelijk was.
Op grond van het bovenstaande moet het beroep van eiseres dan ook voor ongegrond worden gehouden en beslist de rechtbank op grond van artikel 8:70 van de Awb als aangegeven in rubriek III.
III. BESLISSING
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen in tegenwoordigheid van mr. C. Schrammen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2003
w.g. C. Schrammen w.g. F.A.G.M. Vluggen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 1 juli 2003
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang bestaat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, tevens de mogelijkheid om de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep te verzoeken een voorlopige voorziening te treffen, als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.