Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9242

Datum uitspraak2003-06-11
Datum gepubliceerd2003-07-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205242/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Legalisatie van de verklaring betreffende de burgerlijke staat is geweigerd, omdat de persoonsgegevens van de desbetreffende persoon niet zijn vastgesteld aan de hand van een na verificatie in orde bevonden geboortebewijs


Uitspraak

Raad van State 200205242/2. Datum uitspraak: 11 juni 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van: [appellant], wonend in Nigeria, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 augustus 2002 in het geding tussen: appellant en de Minister van Buitenlandse Zaken. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 mei 2001 is namens de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) geweigerd een door appellant overgelegd geboortebewijs alsmede een verklaring betreffende de burgerlijke staat te legaliseren. Bij besluit van 15 januari 2002 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 26 augustus 2002, verzonden op 29 augustus 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 4 december 2002 heeft de minister van antwoord gediend. Daarbij, alsmede bij brief van 10 december 2002, heeft hij op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verzocht om ten aanzien van een aantal stukken, die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade te Accra in Ghana verrichte verificatie-onderzoek, toe te staan dat appellant daarvan geen, althans gedeeltelijk geen, kennis kan nemen. Op 11 februari 2003 heeft de Afdeling beslist dat het verzoek gerechtvaardigd is. Bij brief van 12 februari 2003 heeft appellant toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Legalisatie van het geboortebewijs is geweigerd, omdat met betrekking tot ter legalisatie overgelegde documenten uit onder meer Ghana volgens het ter zake gevoerde beleid op voorhand wordt uitgegaan van twijfel aan de juistheid van de inhoud van die documenten en die twijfel niet door middel van objectieve bronnen is weggenomen. Legalisatie van de verklaring betreffende de burgerlijke staat is geweigerd, omdat de persoonsgegevens van de desbetreffende persoon niet zijn vastgesteld aan de hand van een na verificatie in orde bevonden geboortebewijs. 2.2. Het betoog van appellant dat ertoe strekt dat de rechtbank heeft miskend dat hij er wel in is geslaagd om de in beginsel aanwezige twijfel aan de juistheid van de inhoud van de geboorteakte weg te nemen, faalt. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister de weigering om de overgelegde documenten te legaliseren niet op de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen mocht handhaven. Evenzeer heeft de rechtbank terecht overwogen dat het feit dat in een register van een door appellant bezochte school het juiste geboortejaar is gevonden niet de op voorhand aanwezige twijfel omtrent de juistheid van de in de geboorteakte vermelde geboortedatum wegneemt. Voor zover appellant een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel door te wijzen op twee gevallen waarin de minister geboorteaktes heeft gelegaliseerd terwijl in objectieve bronnen uitsluitend bevestiging was gevonden van het daarin vermelde geboortejaar, faalt dit evenzeer. De Afdeling is van oordeel dat de constatering dat de minister enkele malen in een betrekkelijk korte periode in strijd met het ter zake geldende beleid tot legalisatie heeft besloten, niet met zich brengt dat ten aanzien van appellant alsnog eveneens een onjuist besluit van gelijke strekking moet worden genomen. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat de minister in voormelde met het beleid strijdige handelwijze zou moeten volharden. 2.3. Appellant betoogt ten slotte tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de minister in het onderhavige geval van zijn beleid had dienen af te wijken omdat het belang van appellant bij de effectuering van zijn recht op gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, hiertoe noopt. Zoals de Afdeling eerder (uitspraak van 21 augustus 2002 in zaak nr. 200105909/1, gepubliceerd in JV 2002/347) heeft overwogen, is voor legalisatie uitsluitend van belang of het desbetreffende document wat betreft zijn inhoud van zodanige kwaliteit is, dat het verantwoord is het in de Nederlandse rechtsorde een zelfstandige rol te laten vervullen. Niet van belang is, welke gevolgen een eventuele weigering om het document te legaliseren met zich kan brengen voor degene die om legalisatie heeft verzocht. Die gevolgen kunnen door de daartoe bevoegde instanties onder ogen worden gezien in de procedure, waarvoor het document nodig is. Daarin kan beoordeeld worden of de belangen van betrokkene moeten prevaleren boven die, gediend met het stellen van de eis van legalisatie. Dit oordeel kan vervolgens aan de bevoegde rechter ter toetsing worden voorgelegd. 2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk w.g. Van Tielraden Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2003 Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht). - Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan. - In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd. - Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet. 156-360. Verzonden: Voor eensluidend afschrift de Secretaris van de Raad van State voor deze,