Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9275

Datum uitspraak2003-07-07
Datum gepubliceerd2003-07-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 03/624
Statusgepubliceerd


Indicatie

rb. 's-Gravenhage: ...Ebi-gedetineerden vorderen gedaagde te bevelen: - paragraaf 6.4. en een gedeelte van paragraaf 8.2, onder a, van de huisregels van de EBI buiten toepassing te laten en af te zien van alle bij wijze van routine uitgevoerde onderzoeken aan lichaam en kleding; - onderzoeken aan lichaam en kleding alleen nog te laten plaatsvinden op basis van artikel 29 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), alles op straffe van een dwangsom....


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 7 juli 2003, gewezen in de zaak met rolnummer KG 03/624 van: [eisers] allen gedetineerd in de Extra Beveiligde Inrichting van de Penitentiaire Inrichting “Nieuw Vosseveld” te Vught, eisers, procureur mr. M. Hattinga Verschure, advocaten mrs. J. Serrarens te Maastricht en H.M.S. Cremers te Berlicum, tegen: de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), zetelende te ’s-Gravenhage, gedaagde, procureur mr. C.M. Bitter. 1. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 27 juni 2003 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 1.1 Eisers verblijven allen in de Extra Beveiligde Inrichting van de Penitentiaire Inrichting “Nieuw Vosseveld” te Vught (hierna: de EBI). 1.2 In 1999 hebben twee (voormalig) in de EBI gedetineerden bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) klachten ingediend tegen het Koninkrijk der Nederlanden inhoudende dat het regime in de EBI als inhumaan en op zijn minst vernederend moet worden aangemerkt. Onderdeel van deze klacht vormde de stelling dat de visitatiepraktijk in de EBI (met name indien deze wordt bezien tegen de achtergrond van de lange duur van het verblijf in de EBI en de psychologische effecten van dit verblijf) in strijd is met het bepaalde in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). 1.3 In de huisregels van de EBI was op het moment dat voornoemde klachten werden ingediend neergelegd dat onderzoek aan lichaam en kleding plaatsvindt in de volgende gevallen: bij binnenkomst of bij het verlaten van de EBI, bij plaatsing in een straf- of afzonderingscel (dagelijks), na bezoek aan kapper, arts of tandarts, voorafgaand aan en na afloop van bezoek zonder glazen scheidingswand en (standaard) bij de wekelijkse celinspectie. 1.4 Op 4 februari 2003 heeft het EHRM – onder meer – het volgende overwogen (weergave uit de klacht met nummer 50901/99): “(…) 58. (…) In this respect the Court observes that pursuant to the EBI house rules, the applicant was strip-searched prior to and following an “open” visit as well as after visits to the clinic, the dentist’s surgery or the hairdresser’s. In addition to this, for a period of three and a half years he was also obliged to submit to a strip-search, including an anal inspection, at the time of the weekly cell-inspection (…), even if in the week preceding that inspection he had had no contact with the outside world (…) and despite the fact that he would already have been strip-searched had he received an “open” visit or visited the clinic, dentist or hairdresser’s. Thus, this weekly strip-search was carried out as a matter of routine and was not based on any concrete security need or the applicant’s behaviour (…). 61. In the present case, the Court is struck by the fact that the applicant was submitted to the weekly strip-search in addition to all the other strict security measures within the EBI. In view of the fact that the domestic authorities, through the reports drawn up by the Psychological Department of their Penitentiary Selection Centre, were well aware that the applicant was experiencing serious difficulties coping with the regime, and bearing in mind that at no time during the applicant’s stay in the EBI did it appear that anything untoward was found in the course of a strip-search, the Court is of the view that the systematic strip-searching of the applicant required more justification than has been put forward by the Government in the present case. 62. The Court considers that in the situation where the applicant was already subjected to a great number of control measures, and in the absence of convincing security needs, the practice of weekly strip-searches that was applied to the applicant for a period of approximately three and a half years diminished his human dignity and must have given rise to feelings of anguish and inferiority capable of humiliating and debasing him (…). 63. Accordingly, the Court concludes that the combination of routine strip-searching with the other stringent security measures in the EBI amounted to inhuman or degrading treatment in violation of Article 3 of the Convention. There has thus been a breach of this provision. (…)” Het EHRM heeft de klacht op dit onderdeel gegrond verklaard. 1.5 Naar aanleiding van voornoemd oordeel van het EHRM zijn de huisregels van de EBI op het punt van het onderzoek aan lichaam en kleding gewijzigd. Paragraaf 6.4 van die huisregels luidt sinds maart 2003 als volgt: “(…) In het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting kunt u op elk moment aan uw lichaam en kleding worden onderzocht. U wordt in elk geval aan uw lichaam en kleding onderzocht in de volgende gevallen: a. bij binnenkomst en bij het verlaten van de P.I. Vught; b. bij plaatsing in de straf- of afzonderingscel; c. voorafgaand aan en na afloop van bezoek indien u bezoek heeft ontvangen in de ruimte zonder doorzichtige scheidingswand; d. steekproefsgewijs bij of direct na de wekelijkse celinspectie; e. indien dit anderszins in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid noodzakelijk is (…)”. In paragraaf 8.2, onder a, van genoemde huisregels is het volgende bepaald: “(…) Tijdens uw verblijf in de strafcel dan wel andere verblijfsruimte in het kader van een disciplinaire straf wordt u in ieder geval eenmaal per dag aan lichaam en kleding onderzocht (…)”. 1.6 Onderzoek aan kleding vindt voorts – onder meer – plaats indien de gedetineerde in fysiek contact is getreden met een personeelslid en na bezoek in een ruimte met glazen scheidingswand. 1.7 Bij brief van 28 april 2003 hebben de raadslieden van eisers gedaagde gesommeerd de naar hun oordeel stelselmatige visitaties en fouilleringen in de EBI met onmiddellijke ingang te beëindigen. De Minister van Justitie heeft de raadslieden van eisers bij brief van 15 mei 2003 laten weten het in de EBI gevoerde beleid inzake visiteren en fouilleren niet onrechtmatig te achten en aan genoemde sommatie mitsdien geen gehoor te geven. 1.8 Eisers, althans een aantal van hen, hebben zich bij de commissie van toezicht van de EBI beklaagd over tal van concrete visitaties en fouilleringen. Al deze klachten zijn ongegrond verklaard. Thans zijn beroepsprocedures aanhangig bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ). 2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – gedaagde te bevelen: - paragraaf 6.4. en een gedeelte van paragraaf 8.2, onder a, van de huisregels van de EBI buiten toepassing te laten en af te zien van alle bij wijze van routine uitgevoerde onderzoeken aan lichaam en kleding; - onderzoeken aan lichaam en kleding alleen nog te laten plaatsvinden op basis van artikel 29 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), alles op straffe van een dwangsom. Daartoe voeren eisers het volgende aan. De regeling ten aanzien van de onderzoeken aan lichaam en kleding zoals die thans geldt kan de toets aan artikel 3 EVRM niet doorstaan. Gezien de uitspraken van het EHRM moet bij iedere visitatie worden afgewogen of daartoe een noodzaak bestaat. Voor een visitatie bij plaatsing in een, binnen de EBI gelegen, straf- of afzonderingscel bestaat geen noodzaak, nu gedetineerden een dergelijke cel (behalve voor het luchten) niet verlaten, zij geen contact met anderen hebben en zij voorts ook constant aan een complex van andere veiligheidsmaatregelen zijn onderworpen (waaronder cameratoezicht in de cel). Als gevolg hiervan kan niets aan de aandacht van het personeel van de EBI ontsnappen. Het bezoek in de ruimte zonder doorzichtige scheidingswand staat onder permanent toezicht van minimaal twee bewakers en ander lichamelijk contact dan het geven van een hand aan het begin en na afloop van dat bezoek is niet toegestaan. De visitatie voorafgaand en na afloop van een dergelijk bezoek dient derhalve ook geen redelijk doel. De aan de wekelijkse celinspectie gekoppelde visitaties worden ook nog steeds routinematig, dus zonder dat deze in alle gevallen noodzakelijk zijn, uitgevoerd. Dat zulks thans bij wijze van steekproef gebeurt, maakt dit niet anders. Fouilleren gebeurt bij wijze van routine soms wel tien keer per dag. Ook voor het fouilleren dient echter een noodzaak te bestaan, nu dit, net als visiteren, als een inbreuk op de lichamelijke integriteit is te beschouwen. De wijze waarop de onderzoeken aan lichaam en kleding worden uitgevoerd draagt ertoe bij dat eisers zich vernederd en onmenselijk behandeld voelen. Zij gaan gebukt onder de onderzoeken, waarbij overigens nooit contrabande is aangetroffen. Gedaagde dient dan ook bevolen te worden de huisregels met betrekking tot het onderzoek aan lichaam en kleding buiten toepassing te laten en alleen nog tot dergelijke onderzoeken over te gaan op basis van het in artikel 29 Pbw neergelegde criterium. Nu gedaagde de uitspraken van het EHRM naast zich heeft neergelegd, achten eisers oplegging van een dwangsom in dit geval geïndiceerd. Gezien het ingrijpende karakter van de onderzoeken aan lichaam en kleding, hebben eisers een spoedeisend belang bij de door hen gevraagde voorziening. Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken. 3. De beoordeling van het geschil 3.1. Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat de vaststelling en toepassing van de regelgeving aangaande onderzoek aan lichaam en kleding in de EBI onrechtmatig is jegens hen. Hiermee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven. 3.2. Gedaagde heeft betoogd dat eisers desalniettemin niet in hun vordering kunnen worden ontvangen, nu zij zich, conform het bepaalde in de Pbw, over concrete, op de huisregels van de EBI gebaseerde, onderzoeken aan lichaam en kleding kunnen beklagen bij de commissie van toezicht van de EBI met beroep op de RSJ en zij in die procedure, welke met voldoende waarborgen is omkleed, ook de onrechtmatigheid van (bepaalde onderdelen van) de huisregels kunnen inroepen. 3.3. Dit betoog van gedaagde dient te falen. Juist is dat tegen de uitvoering van specifieke onderzoeken aan lichaam en kleding kan worden opgekomen bij de commissie van toezicht van de EBI en vervolgens bij de RSJ. Laatstgenoemde instantie heeft echter meermalen geoordeeld (onder andere – recent – in de uitspraak van 10 maart 2003 in de zaak met – onder meer – het nummer 02/2161/GA, in de uitspraak van 25 maart 2003 in de zaak met het nummer 02/2501/GB en in de uitspraak van 9 april 2003 in de zaak met het nummer 02/2700/TA) dat zij de huisregels van penitentiaire inrichtingen (waaronder de EBI) niet aan een beoordeling kan onderwerpen omdat het hierbij gaat om algemene regels die gelden voor iedere gedetineerde in die betreffende inrichting en als zodanig niet vatbaar zijn voor beklag in de zin van artikel 60 en verder van de Pbw. Er moet dus (voorlopig) van worden uitgegaan dat de beoordeling van de RSJ zich beperkt tot beoordeling van concrete situaties. In dit geval gaat het om de toetsing van de rechtmatigheid van algemene regels jegens eisers, waarvoor voor eisers geen andere rechtsgang openstaat. Eisers zijn mitsdien ontvankelijk in hun vordering. 3.4. Dat eisers een spoedeisend belang hebben bij hun vordering is, gezien de aard van die vordering en hetgeen zij daaraan ten grondslag leggen, voldoende aannemelijk. De voorzieningenrechter is dus in zoverre bevoegd van de vordering kennis te nemen. 3.5. Het verzet van eisers tegen de onderzoeken aan lichaam en kleding, zoals die thans op basis van de huisregels van de EBI worden uitgevoerd, komt er in de kern op neer dat zij deze onderzoeken, vanwege het routinematige en frequente karakter daarvan en bezien in combinatie met het totale veiligheidsregime in de EBI, als onmenselijk en op zijn minst vernederend en daarmee in strijd met artikel 3 EVRM achten. Eisers hebben in dit verband verwezen naar de uitspraken van het EHRM van 4 februari 2003. Onderzoeken aan het lichaam 3.6. In de uitspraken van 4 februari 2003 heeft het EHRM ten aanzien van twee (voormalig) in de EBI gedetineerden geconstateerd dat deze gedetineerden jarenlang (ruim zes jaar en drie en een half jaar) aan routinematige (namelijk wekelijks, in het kader van de celinspectie) onderzoeken aan het lichaam zijn onderworpen, zelfs indien zij in de week voorafgaand aan die celinspectie geen contact met de buitenwereld hadden gehad en ondanks het feit dat zij al aan het lichaam waren onderzocht na een “open” bezoek of een bezoek aan de inrichtingsarts, -tandarts of -kapper. Indien deze bevindingen worden bezien in combinatie met het grote aantal andere (veiligheids)maatregelen binnen de EBI, de psychische toestand van de betreffende gedetineerden als gevolg van het binnen die inrichting geldende regime en de omstandigheid dat bij visitaties nimmer iets ongeregelds is aangetroffen, is voor de routinematige, wekelijkse visitaties méér rechtvaardiging vereist dan de ernstige risico’s die minder strenge maatregelen met zich mee zouden brengen en de (op de overheid rustende) verplichting tot het minimaliseren van de risico’s voor het personeel en tot bescherming van de maatschappij, aldus het EHRM. 3.7. Ten aanzien van de visitaties bij plaatsing in een straf- of afzonderingscel heeft gedaagde ter zitting medegedeeld dat deze alleen nog plaatsvinden indien een gedetineerde feitelijk in een dergelijke cel wordt ondergebracht en niet meer, anders dan paragraaf 8.2, onder a, van de huisregels van de EBI doet vermoeden, dagelijks tijdens het verblijf in die cel. Er bestaat geen aanleiding om aan deze mededeling te twijfelen. Gelet op de criteria die gelden voor plaatsing van een gedetineerde in de EBI (extreem vluchtgevaarlijk of vluchtgevaarlijk waarbij het vermoeden bestaat dat bij een ontvluchtingspoging geweld niet wordt geschuwd) en de maatschappelijke onaanvaardbaarheid van ontvluchtingen, is de conclusie gewettigd dat deze maatregel noodzakelijk is voor de afgezonderde detentie van juist deze categorie gedetineerden. Hetzelfde heeft te gelden voor de visitaties die plaatsvinden voor en na het verlaten van de EBI en voorafgaand en na afloop van een “open” bezoek. 3.8. Visitaties bij of direct na de wekelijkse celinspectie vinden thans alleen nog steekproefsgewijs plaats, en niet meer wekelijks zoals voorheen. Een dergelijke, a-selecte, steekproef kan in zijn algemeenheid de toets der kritiek doorstaan. Gedetineerden in de EBI verblijven regelmatig in ruimtes waarin zij niet onder constant toezicht staan of waarin dat toezicht, al dan niet door onoplettendheid van het personeel, kan wegvallen. Aannemelijk is dat zich, als gevolg hiervan, de situatie kan voordoen dat een gedetineerde een voorwerp aantreft en in zijn lichaamsholten of –openingen verbergt, welk voorwerp, al dan niet na bewerking of overdracht aan een mede-gedetineerde, een bedreiging kan vormen voor de orde of de veiligheid in de inrichting. Dat zulks, zoals eisers stellen, vrijwel onmogelijk moet worden geacht, maakt dit niet anders. Hierbij zij nogmaals verwezen naar de bijzondere categorie gedetineerden in de EBI. Voorts is ook aannemelijk, zoals gedaagde heeft gesteld, dat het risico bestaat dat een personeelslid zwicht voor de druk van een gedetineerde en als “lijn” met de buitenwereld gaat fungeren. Van een steekproef als hiervoor bedoeld kan bovendien een afschrikkende werking uitgaan, hetgeen de veiligheid in de inrichting kan vergroten (in die zin dat gedetineerden minder gaan zoeken naar “gaten” in het beveiligingssysteem). 3.9. De huidige regeling ten aanzien van steekproefsgewijze visitaties ondervangt echter niet dat een gedetineerde, ten aanzien van wie omstandigheden gelden op grond waarvan een dergelijke visitatie naar de normen van het EHRM als onmenselijk en vernederend is aan te merken, aan die steekproef wordt onderworpen. Zonder verbijzondering, naar bijvoorbeeld de duur van het verblijf in de EBI, de effecten van visitaties op de betreffende gedetineerde en het doel en de noodzaak van het onderwerpen van een specifieke gedetineerde aan de betreffende steekproef, moet die regeling, zoals die thans luidt, dan ook als onrechtmatig jegens eisers worden aangemerkt. 3.10. Gedaagde dient zich te bezinnen op de vraag of voor steekproefsgewijze visitaties een systeem kan worden ontwikkeld waarin de door het EHRM geschetste normen in acht worden genomen. Zulks moet op zichzelf, gelet op het beperkte aantal gedetineerden in de EBI, mogelijk worden geacht. Wellicht is het raadzaam hierbij na te gaan of onderdeel e. van paragraaf 6.4 van de huisregels van de EBI dan wel artikel 29 Pbw voor dergelijke onderzoeken niet reeds voldoende grondslag bieden. Onderzoeken aan de kleding 3.11. Onderzoeken aan de kleding, zeker in de mate waarin die onderzoeken in de EBI plaatsvinden, mogen tot op zekere hoogte onaangenaam zijn en gevoelens van onmacht oproepen, doch hetgeen eisers dienaangaande verder hebben gesteld vormt onvoldoende grondslag voor de aanname dat dergelijke onderzoeken, ook indien deze worden bezien in combinatie met de overige in de EBI geldende veiligheidsmaatregelen, onverenigbaar zijn met het bepaalde in artikel 3 EVRM. Conclusie 3.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt. Gedaagde zal worden bevolen onderdeel d. van paragraaf 6.4 van de huisregels van de EBI, voor zover dit onderdeel betrekking heeft op visitaties, buiten toepassing te laten en voorts zal gedaagde worden verboden eisers op die grond te onderwerpen aan onderzoeken aan het lichaam. 3.13. Gezien het voorgaande komt de vordering om gedaagde te bevelen onderzoeken aan het lichaam alleen nog te laten plaatsvinden op basis van artikel 29 Pbw niet voor toewijzing in aanmerking. 3.14. Nu gedaagde gerechtelijke vonnissen pleegt na te komen en de procureur van gedaagde zulks ter zitting in relatie tot de onderhavige zaak nogmaals heeft bevestigd, zal de gevorderde dwangsom worden afgewezen. 3.15. Nu partijen over en weer op enig punt in het gelijk worden gesteld, bestaat aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. 4. De beslissing De voorzieningenrechter: Beveelt gedaagde om uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis onderdeel d. van paragraaf 6.4 van de huisregels van de EBI, voor zover dit onderdeel betrekking heeft op onderzoeken aan het lichaam, buiten toepassing te laten en verbiedt gedaagde eisers op die grond te onderwerpen aan onderzoeken aan het lichaam. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. Bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt. Wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2003 in tegenwoordigheid van de griffier. JB