Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9337

Datum uitspraak2003-06-10
Datum gepubliceerd2003-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 02/1652 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft op 16 juni 1998 in het kader van de realisering van een openbaar vervoersas, drie met elkaar samenhangende besluiten genomen met betrekking tot de herinrichting van de verkeerssituatie op de Wilhelminasingel. Deze drie besluiten houden in de verlenging van de reeds bestaande busbaan, het opheffen van 14 betaald parkeerplaatsen en het opheffen van 8 vergunninghouderparkeerplaatsen


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Reg.nr: AWB 02/1652 BESLU UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen A te B, C te B, D e/v C te B, E te F, G e/v/ E te F, H te I, rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging ondernemers initiatief […] te Maastricht, eisers, en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht -Dienst Stadsontwikkeling & Grondzaken-, gevestigd te Maastricht, verweerder. Datum bestreden besluit: 24 september 2002. Kenmerk: SOG 19337. Behandeling ter zitting:20 mei 2003. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 24 september 2002, heeft verweerder het bezwaarschrift van eisers tegen verweerders besluit van 16 juni 1998, deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Tegen eerstgenoemd besluit is namens eisers op 4 november 2002 beroep ingesteld. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (voorts Awb) toegezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eisers gemachtigde gezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 20 mei 2003, alwaar mr. A in persoon is verschenen. Hij treedt tevens als gemachtigde op namens de overige eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. M.E.J.M. Vostermans-Rompelberg, jurist bij de afdeling SOG/Bouwtoezicht, mevrouw ing. A.J.J. Vermeulen, medewerkster bij de afdeling Milieu en Stad en de heer ir. P.B. Jansen, medewerker bij de afdeling Stedelijke Inrichting. II. OVERWEGINGEN II.1 Verweerder heeft op 16 juni 1998 in het kader van de realisering van een openbaar vervoersas, drie met elkaar samenhangende besluiten genomen met betrekking tot de herinrichting van de verkeerssituatie op de Wilhelminasingel. Deze drie besluiten houden in de verlenging van de reeds bestaande busbaan, het opheffen van 14 betaald parkeerplaatsen en het opheffen van 8 vergunninghouderparkeerplaatsen. Eisers hebben zich met deze beslissingen niet kunnen verenigen en hebben hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Tijdens de op 21 oktober 1998, 22 juni 2001 en 30 november 2001 gehouden hoorzittingen hebben de gemachtigde van eisers en de heer […] het woord gevoerd. Van deze hoorzittingen zijn processen-verbaal opgemaakt. Gedurende de procedure in bezwaar is door verweerder en door eisers de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als onafhankelijke derde benaderd om een rapport op te stellen over de mate van toename van geluidhinder en van de mate van toename van trillingen. Uit dit rapport kwam naar voren dat verweerder bij het primaire besluit niet voldoende rekening heeft gehouden met de mate van toename van geluidhinder en de mate van toename van trillingen. Verweerder heeft in zijn beslissing op bezwaar aangegeven dat voor zover het bezwaar van eisers is gericht op de toename van geluidhinder en toename van trillingen, dit gegrond verklaard wordt en dat aan het desbetreffende verkeersbesluit alsnog de voorwaarde wordt verbonden dat isolerende maatregelen worden gerealiseerd aan de panden c.q. gedeelten van panden die daarvoor in aanmerking komen. Tevens is aan het besluit de voorwaarde verbonden dat de reconstructie volgens de huidige stand der techniek zodanig wordt uitgevoerd dat een eventuele toename van het trillingen niveau mogelijk wordt beperkt. Eisers hebben zich met deze beslissing niet kunnen verenigen en hebben daartegen een beroepschrift ingediend. II.2 Eisers stellen zich thans in beroep op het standpunt dat uitbreiding van de busbaan niet noodzakelijk is omdat er voldoende overstapgelegenheden zijn bij het station. Voorts vormt de uitbreiding een aantasting van het straatbeeld en zijn er nadelige gevolgen voor het betaald en onbetaald parkeren in de straat. Tot slot stellen eisers zich op het standpunt dat de oplossing die de gemeente heeft voor de geluidshinder en de toename van de trillingen niet te realiseren is daar het allemaal historische panden betreft die niet zomaar aangepast kunnen worden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanpassing van de bushalte niet gericht is op het creëren van overstapgelegenheid, maar op het beter reguleren van het verkeer in de Wilhelminasingel. Voorts geeft verweerder aan dat het straatbeeld enige wijzigingen zal ondergaan maar dat die wijzigingen niet aan te merken zijn als een ernstige verstoring van het straatbeeld. Voor wat betreft de wijziging van de parkeersituatie voorziet verweerder geen problemen daar er in het stadsdeel Wyck voldoende parkeergelegenheid is. De bezwaren omtrent de geluidsoverlast en de trillingen zijn in de beslissing op bezwaar gegrond verklaard en de nodige voorwaarden zijn daaraan verbonden. De te nemen voorzieningen zijn in andere stadsdelen met historische panden ook reeds door verweerder uitgevoerd. Verweerder heeft daar derhalve ervaring mee. II.3 De rechtbank dient thans te beoordelen of het bestreden besluit in stand kan blijven. Artikel 15, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (voorts WVW) bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken. Artikel 18, eerste lid WVW bepaalt dat verkeersbesluiten worden genomen: a. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister; b. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten; c. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur; d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door de gemeenteraad of, krachtens besluit van de raad, door burgemeester en wethouders of door een door de raad ingestelde commissie. Artikel 12 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer bepaalt dat de plaatsing of verwijdering van de hierna genoemde verkeerstekens moet geschieden krachtens een verkeersbesluit: a. de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid; b. de volgende verkeerstekens op het wegdek: I. doorgetrokken strepen; II. de aanduiding van fietsstroken; III. de aanduiding van busstroken en busbanen; IV. voetgangersoversteekplaatsen; V. gele doorgetrokken strepen; VI. gele onderbroken strepen; VII. haaientanden Uit het besluit van de Gemeenteraad van Maastricht van 5 september 1995 met kenmerk BD95-2630 blijkt dat de raad deze bevoegdheid heeft overgedragen aan verweerder. Uit artikel F van de Parkeerverordening 1992 respectievelijk artikel 9 van de Verordening Parkeerbelasting 1992 volgt dat het College van burgemeester en wethouders bevoegd is tot het aanwijzen en intrekken van parkeerplaatsen voor vergunninghouders en plaatsen ten behoeve van betaald parkeren. Op 11 november 1997 is door de gemeenteraad van de gemeente Maastricht het Openbaar Vervoerplan Maastricht vastgesteld. Dit plan is gericht op beperking van de groei van het autoverkeer en bevordering van het gebruik van de fiets en het openbaar vervoer. Daarmee moeten filevorming en vertragingen op het Maastrichtse hoofdwegennet worden voorkomen en dienen de bereikbaarheid van en de leefbaarheid in de stad te worden zeker gesteld. Een van de aanpassingen in het vervoersnet die dienen te worden toegepast is het verlengen van de busbaan bij de halte op de Wilhelminasingel en tegelijkertijd het verlengen van de opstelstrook voor auto’s parallel aan de bushalte. Gevolg van deze aanpassing is dat een aantal parkeerplaatsen op de Wilhelminasingel komen te vervallen. In de door verweerder en eisers in de bezwaarfase gevraagde rapportage van de StAB is, ten aanzien van het in een eerdere fase door Cauberg-Huygen uitgebrachte akoestisch rapport, geconcludeerd dat: - de met SRM II van het Reken- en Meetvoorschrift Verkeerslawaai berekende geluidsbelasting voldoende representatief is; - de rijlijnen en geometrische gegevens op de juiste wijze in het rekenmodel zijn opgenomen; - de in het rapport van Cauberg-Huygen gehanteerde verkeersintensiteit en de samenstelling van de te verwachten verkeersstromen dienen te worden gecorrigeerd; - uitgaande van een geluidsreductie van 1,4 dB(A) bij toepassing van SMA 0/6 voor de wegverharding ter plaatse geen sprake zou zijn van een toename van de geluidshinder met 2dB(A) of meer; - op basis van de huidige inzichten het aangegeven geluidsreducerend effect van SMA 0/6 echter te hoog is ingeschat; - uitgaande van een geluidsreductie van 1dB(A) bij toepassing van SMA 0/6 voor een aantal panden de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB(A) en er in die gevallen dus sprake zou zijn van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Artikel 1 van de Wet geluidhinder bepaalt dat in de Wet geluidhinder en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: - reconstructie van een weg: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg, ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg met 2 dB(A) of meer wordt verhoogd; - Wegaanlegger: de opdrachtgever tot aanleg of reconstructie van een weg; - Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; - de inspecteur: de ter plaatse bevoegde inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid, die door Onze Minister is aangewezen. Artikel 99, eerste lid van de Wet geluidhinder bepaalt dat indien binnen de aanwezige of toekomstige zone van een weg woningen, andere gebouwen dan woningen of andere geluidsgevoelige objecten aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd zijn, niet tot reconstructie van die weg wordt overgegaan dan in overeenstemming met een onherroepelijk geworden besluit van de gemeenteraad, met overeenkomstige toepassing van artikel 81 genomen naar aanleiding van een door de wegbeheerder aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een met overeenkomstige toepassing van artikel 80 ingesteld onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de StAB voldoende duidelijk weergeeft dat ten gevolge van de herindeling van de Wilhelminasingel de geluidsbelasting in een aantal panden aan de Wilhelminasingel zal toenemen met meer dan 2dB(A). Er is derhalve sprake van een reconstructie van een weg zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat, nadat uit het onderzoek van de StAB is gebleken dat er sprake zou zijn van reconstructie van de weg op grond van de Wet geluidhinder, voor het vervolg van de procedure niet is gekeken naar, met name artikel 99 van de Wet geluidhinder, en de eisen die daarin worden gesteld. Volgens verweerder was dit nog niet nodig nu het besluit door de raad voor wat betreft de reconstructie genomen kan worden op het moment dat er feitelijk begonnen wordt met het nemen van maatregelen om geluidshinder tegen te gaan. De rechtbank is van oordeel dat deze redenering van verweerder niet klopt, nu het in deze niet gaat om de maatregelen die genomen moeten worden om de geluidshinder tegen te gaan, maar om het nemen van de beslissing tot de reconstructie van de weg. Dat is een beslissing die op grond van artikel 99 van de Wet geluidhinder door de gemeenteraad genomen had moeten worden. Verweerder was derhalve niet bevoegd om deze beslissing te nemen. Het beroep moet dan ook gegrond worden geacht en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Daar tevens moet worden geconcludeerd dat voormeld gebrek door verweerder niet zal kunnen worden hersteld bij een eventueel opnieuw te nemen beslissing op bezwaar, zal de rechtbank volstaan met vernietiging van het bestreden besluit en voorts, gebruikmakend van haar in artikel 8:72, vierde lid van de Awb gegeven bevoegdheid, doen wat verweerder bij zijn beslissing op bezwaar had behoren te doen en het primaire besluit van 16 juni 1998 herroepen. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake 2 punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en de verschijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--. Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist. III. BESLISSING. De rechtbank Maastricht: 1. verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; 2. herroept het primaire besluit van 16 juni 1998; 3. bepaalt dat aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,-- wordt vergoed door de gemeente Maastricht; 4. veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 644,-- wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Maastricht aan eisers. Aldus gedaan door mr. I.T. Dautzenberg in tegenwoordigheid van mr. J.A.L. Devoi als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2003. w.g. J. Devoi w.g. Dautzenberg Voor eensluidend afschrift, de griffier, Verzonden: 10 juni 2003 Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuurs-rechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.