Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9368

Datum uitspraak2003-07-04
Datum gepubliceerd2003-07-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303218/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 maart 2003, kenmerk 2003/14157, heeft verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder hogere grenswaarden vastgesteld met betrekking tot een aantal in dit besluit genoemde woningen, ten behoeve van de nieuw aan te leggen Rijksweg 73-Zuid en N271.


Uitspraak

200303218/1. Datum uitspraak: 4 juli 2003. AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 maart 2003, kenmerk 2003/14157, heeft verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder hogere grenswaarden vastgesteld met betrekking tot een aantal in dit besluit genoemde woningen, ten behoeve van de nieuw aan te leggen Rijksweg 73-Zuid en N271. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij brief van 19 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2003, waar verzoekers in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.M.J. Janssen, ambtenaar van de provincie, en [gemachtigde], zijn verschenen. Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren, vertegenwoordigd door J.W. Cates, ambtenaar van de gemeente, en de Minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. C.W. Buurman, drs. C.J.G. Riga en ing. A.J.A. Ruijters, ambtenaren van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, directie Limburg, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 20.13 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan tegen besluiten als bedoeld in artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer ten aanzien waarvan afdeling 3.5 van de Awb niet van toepassing is, door een belanghebbende bezwaar worden gemaakt en vervolgens beroep worden ingesteld. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.2. Verzoekers kunnen zich niet verenigen met het feit dat in het bestreden besluit geen hogere grenswaarden zijn vastgesteld ten aanzien van hun woningen. 2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kunnen bij een besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden krachtens de Wet geluidhinder, gezien de gevolgen daarvan, namelijk dat voor de in dat besluit genoemde woningen hogere grenswaarden gaan gelden dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde, slechts als belanghebbenden worden aangemerkt diegenen die een bijzondere, rechtens te erkennen relatie tot een of meer van deze woningen hebben. Aangezien in het bestreden besluit geen hogere grenswaarden zijn vastgesteld ten aanzien van de woningen van verzoekers, noch gesteld of gebleken is dat zij een bijzondere, rechtens te erkennen relatie hebben tot een of meer van de woningen ten aanzien waarvan in dat besluit wel hogere grenswaarden zijn vastgesteld, is er gegronde reden te verwachten dat verweerder het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk zal verklaren. Overigens overweegt de Voorzitter dat het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren ter zitting heeft verklaard dat het al het mogelijke zal doen om voorzieningen te treffen die de geluidbelasting in en rond de woningen van verzoekers terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau. Het college zal verzoekers hiervan op de hoogte houden. De Voorzitter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt w.g. Können Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2003. 301-442.