Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9401

Datum uitspraak2003-07-09
Datum gepubliceerd2003-07-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202047/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 januari 2001, kenmerk MGB 98043352/617, heeft verweerder krachtens artikel 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder voor woningen, gelegen binnen de geluidzone rond de industrieterreinen “Eemhaven” en “Waalhaven”, gelegen in de gemeente Rotterdam, de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting van de gevels daarvan (hierna: MTG-waarden) vanwege deze industrieterreinen vastgesteld, zoals aangegeven op de van dit besluit deel uitmakende gewaarmerkte kaarten.


Uitspraak

200202047/1. Datum uitspraak: 9 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting "Volkshuisvestingsgroep Woonbron Maasoevers", gevestigd te Rotterdam, appellante, en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 januari 2001, kenmerk MGB 98043352/617, heeft verweerder krachtens artikel 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder voor woningen, gelegen binnen de geluidzone rond de industrieterreinen “Eemhaven” en “Waalhaven”, gelegen in de gemeente Rotterdam, de ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting van de gevels daarvan (hierna: MTG-waarden) vanwege deze industrieterreinen vastgesteld, zoals aangegeven op de van dit besluit deel uitmakende gewaarmerkte kaarten. Bij besluit van 27 februari 2002, kenmerk MGB 2002018262/617, verzonden op 5 april 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 mei 2002. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 december 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr L.B. Sauerwein, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.I. Wong en drs. T.C. Welkers, beiden ambtenaren van het ministerie, en [gemachtigde], werkzaam bij Sight adviseurs, zijn verschenen. Voorts hebben namens het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, F.F. van Kampen en R. Balkema, beiden ambtenaren van de provincie, het woord gevoerd. 2. Overwegingen 2.1. In artikel 71, eerste lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat burgemeester en wethouders na een ingesteld akoestisch onderzoek zijn gehouden aan gedeputeerde staten de binnen de gemeente voorkomende gevallen te melden, waarin op het tijdstip van de vaststelling van een zone krachtens of met overeenkomstige toepassing van artikel 53, de geluidbelasting van de gevel, vanwege het industrieterrein, van binnen de zone aanwezige of in aanbouw zijnde woningen hoger is dan 55 dB(A). Artikel 71, tweede lid, van de Wet geluidhinder, voorzover hier relevant, schrijft voor dat het college van gedeputeerde staten een programma opstelt van maatregelen die naar zijn oordeel in aanmerking komen om de geluidbelasting, vanwege het industrieterrein, van de gevels van de in het eerste lid bedoelde woningen te beperken tot 55 dB(A) en te voldoen aan het bepaalde in artikel 111, eerste lid, aanhef en onder a. Artikel 72, eerste lid, van de Wet geluidhinder schrijft voor dat het college van gedeputeerde staten het ingevolge artikel 71, tweede lid, van deze wet opgestelde programma van maatregelen onverwijld voorlegt aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister). In artikel 72, tweede lid, van de Wet geluidhinder is bepaald dat de Minister voor de gevels van de woningen waarop het programma betrekking heeft, binnen zes maanden na de ontvangst daarvan, de MTG-waarde vanwege het industrieterrein vaststelt, met dien verstande dat deze waarde niet hoger mag zijn dan 65 dB(A). De gelding van een krachtens de voorgaande volzin vastgestelde waarde kan aan voorwaarden worden gebonden. 2.2. Bij besluit van 3 oktober 1990 is rond het industrieterrein “Eemhaven” een geluidzone krachtens artikel 53 van de Wet geluidhinder vastgesteld. Bij besluit van 23 juni 1993 is een dergelijke geluidzone rond het industrieterrein “Waalhaven” vastgesteld. Deze zone overlapt eerstgenoemde zone grotendeels. Ten tijde van het vaststellen van laatstgenoemde zone was de geluidbelasting, vanwege deze industrieterreinen, van de gevels van een groot aantal binnen de zones gelegen woningen en andere geluidgevoelige objecten, hoger dan 55 dB(A). Op 22 december 1997 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland ten aanzien van deze woningen en geluidgevoelige objecten in de geluidzone een programma van maatregelen als bedoeld in artikel 71, tweede lid, van de Wet geluidhinder (hierna: saneringsprogramma) opgesteld. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit van 17 januari 2001, waarbij hij de MTG-waarden voor de gevels van deze woningen en objecten krachtens artikel 71, tweede lid, van de Wet geluidhinder heeft vastgesteld, ongewijzigd in stand gelaten. 2.3. Het beroep richt zich tegen de vastgestelde MTG-waarden voor de gevels van de woningen gelegen in de wijk Heijplaat, waarvan appellante de eigendom heeft. De MTG-waarden zijn door verweerder vastgesteld op 65 dB(A). 2.4. Appellante betoogt dat in het saneringsprogramma ten onrechte is uitgegaan van de zogenoemde saldobenadering. Zij stelt dat doordat de MTG-waarden op deze benadering zijn gebaseerd in de wijk Heijplaat te veel geluidhinder wordt toegestaan. Nu volgens haar reeds jaren sprake is van ernstige geluidhinder in deze wijk, acht zij een verdere toename van hinder ontoelaatbaar. Verder meent zij dat het bestreden besluit in strijd is met de wet, aangezien verweerder op grond van de Wet geluidhinder gehouden is te streven naar een verlaging van de geluidbelasting, terwijl het bestreden besluit daar niet toe strekt. 2.4.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de keuze voor de saldobenadering reeds bij het vaststellen van het zonebesluit van 23 juni 1993 is vastgelegd en dat deze benadering niet meer ter discussie kan staan in de onderhavige procedure. 2.4.2. Uit de stukken komt naar voren dat bij de vaststelling van de zonegrens in het zoneringsbesluit van 23 juni 1993 is uitgegaan van een saldobenadering, hetgeen in dit geval inhoudt dat onder meer door verplaatsing van bedrijven naar het Eem- en Waalhavengebied in onder meer de wijk Heijplaat het aantal woningen met een geluidbelasting van meer dan 55 dB(A) stijgt, maar in andere wijken minder woningen een geluidbelasting van meer dan 55 dB(A) ondervinden, zodat per saldo sprake is van een verbetering van de geluidsituatie in die zin dat het aantal woningen waarbij sprake is van een saneringssituatie afneemt. Genoemd zonebesluit is inmiddels onherroepelijk. Het bezwaar van appellante dat de geluidsituatie is de wijk Heijplaat verslechtert, richt zich in dit opzicht tegen de zoneringsbesluiten. Deze zijn thans niet aan de orde, zodat genoemd bezwaar geen doel treft. 2.4.3. De Afdeling begrijpt het bezwaar van appellante dat het besluit, gezien de hoogte van de vastgestelde MTG-waarden, in strijd is met de Wet geluidhinder, aldus dat zij beoogt aan te voeren dat verweerder zich bij het vaststellen van de MTG-waarden niet op het saneringsprogramma heeft mogen baseren, nu hierin ten onrechte rekening is gehouden met mogelijk toekomstige ontwikkelingen ten aanzien van de vestiging en uitbreiding van bedrijven op de gezoneerde industrieterreinen. Tabel 6.1 van het saneringsprogramma, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, bevat een overzicht van de geluidbelastingen van de gevels van saneringswoningen na actualisatie van de representatieve bedrijfssituaties en de uitvoering van maatregelen. Daarbij staat vermeld dat het niet de eindsituatie betreft maar een tussensituatie aangezien de geluidbelastingen door bedrijfsvestiging en –uitbreiding zal toenemen tot de bij de saldomethode behorende eindwaarden. De MTG-waarden zijn gebaseerd op deze eindwaarden. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat in het saneringsprogramma en het bestreden besluit een geluidmarge is aangehouden in verband met de geluidruimte die in de toekomst nodig is voor het uitbreiden van bestaande bedrijven en de vestiging van nieuwe bedrijven. De Afdeling overweegt dat uit artikel 71 van de Wet geluidhinder volgt dat in een saneringsprogramma maatregelen worden opgenomen die ten doel hebben de bestaande geluidbelasting vanwege het industrieterrein, op de gevels van in de zone aanwezige of in aanbouw zijnde woningen te beperken tot 55 dB(A). De omstandigheid dat in de onderzoeken die aan de zonebesluiten ten grondslag liggen, wat betreft de ligging van de zonegrens is uitgegaan van een geluidbelasting van 65 dB(A) op saneringswoningen in de wijk Heijplaat, maakt dit niet anders. De geluidbelasting vanwege mogelijk in de toekomst op het industrieterrein te vestigen bedrijven kan, gelet op artikel 71 van de Wet geluidhinder, bij het opstellen van het saneringsprogramma geen rol spelen. Het bestreden besluit kon wat de toekomstige ontwikkelingen betreft dan ook niet worden gebaseerd op het saneringsprogramma. De Afdeling overweegt verder dat, gelet op het systeem van de Wet geluidhinder, toekomstige ontwikkelingen in beginsel geen grond kunnen zijn voor het vaststellen van een hogere MTG-waarde dan zou voortvloeien uit de in het saneringsprogramma voorgestelde maatregelen. De omstandigheid dat in de toekomst nieuwe bedrijven op het industrieterrein kunnen worden gevestigd alsmede de wens van verweerder bestaande bedrijven uitbreidingsmogelijkheden te bieden, is geen bijzondere situatie op grond waarvan een dergelijke hogere waarde kan worden vastgesteld. Het bestreden besluit ontbeert in zoverre een deugdelijke motivering, zodat het beroep gegrond is en het besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking. 2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 februari 2002, voorzover daarbij MTG-waarden zijn vastgesteld voor woningen van appellante; III. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) te worden betaald aan appellante; IV. gelast dat de Staat der Nederlanden (ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Van Heusden Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2003 163-404.