Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9611

Datum uitspraak2003-07-11
Datum gepubliceerd2003-07-11
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC03/130HR
Statusgepubliceerd


Indicatie

11 juli 2003 Eerste Kamer Nr. C03/130HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. P. Garretsen, t e g e n [Verweerder], handelende onder de naam D.K.S. Systems, wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in cassatie...


Conclusie anoniem

C03/130 Mr. Keus Zitting 6 juni 2003 Conclusie inzake [Eiser] (hierna: [eiser]) tegen: [Verweerder] (hierna: [verweerder]) 1. In deze zaak is de cassatiedagvaarding op 3 maart 2003 uitgebracht. Op de eerste rechtsdag (2 mei 2003) is [verweerder] niet verschenen, evenmin als op de zittingen van 16 mei 2003 en heden, waartegen de zaak vervolgens werd aangehouden. 2. De cassatiedagvaarding was bestemd te worden betekend aan het kantoor van mr. A.F. van Dam te Arnhem, die in de vorige instantie als procureur van [verweerder] is opgetreden en bij wie [verweerder] laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen, een en ander in de zin van art. 63 lid 1 Rv. 3. Bij zijn poging de dagvaarding aan het kantoor van mr. Van Dam te betekenen, heeft de deurwaarder aldaar kennelijk niemand aangetroffen aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten. Daarom heeft de deurwaarder een afschrift van de dagvaarding in een gesloten envelop met daarop de vermelding als wettelijk voorgeschreven aan het kantooradres van mr. Van Dam achtergelaten, een en ander overeenkomstig art. 47 Rv. 4. Art. 47 Rv is toegeschreven op het geval dat de deurwaarder de dagvaarding aan de degene voor wie het exploot bestemd is in persoon of aan diens woonplaats aan een huisgenoot van deze of een andere zich daar bevindende persoon tracht te betekenen (art. 46 lid 1 Rv), maar (volgens art. 47 lid 1 eerste volzin Rv:) "aan geen van de in artikel 46, eerste lid, bedoelde personen afschrift kan laten". 5. Art. 63 Rv laat zich niet uit over de vraag hoe de deurwaarder moet handelen als hij het exploot tracht te doen aan het kantoor van de advocaat, procureur of deurwaarder bij wie degene voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen, maar aldaar niemand aantreft aan wie hij een afschrift van het exploot kan laten (vgl. in dit verband ook de door art. 45 lid 2 onder e Rv voorgeschreven vermelding van degene aan wie afschrift van het exploot is gelaten en van diens hoedanigheid). Een redelijke wetstoepassing brengt naar mijn mening echter met zich, dat ook in dat geval de weg van art. 47 Rv kan worden gevolgd. Mede gelet op het belang dat in de praktijk aan de door art. 63 Rv toegelaten wijze van betekening toekomt, kan naar mijn mening niet worden aanvaard dat die wijze van betekening geblokkeerd zou kunnen blijken, doordat aan het kantoor van de advocaat, procureur of deurwaarder (zoals in casu: op de laatste dag van de beroepstermijn) niemand wordt aangetroffen. Daarbij kan in aanmerking worden genomen dat de kans dat het in een gesloten envelop achtergelaten (of per post toegezonden) afschrift van de dagvaarding betrokkene bereikt, in het geval van achterlating (of toezending) aan het kantooradres van zijn advocaat, procureur of deurwaarder niet kleiner is te achten dan in het geval van achterlating (of toezending) aan de woonplaats van betrokkene. 6. Ik concludeer daarom dat verstek kan worden verleend. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Advocaat-Generaal


Uitspraak

11 juli 2003 Eerste Kamer Nr. C03/130HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. P. Garretsen, t e g e n [Verweerder] wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in cassatie Bij dagvaarding van 3 maart 2003 heeft eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - aan verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - aangezegd dat hij beroep in cassatie instelt tegen de tussen partijen gewezen tussenarresten van 16 juni 1998, 25 januari 2000 en 27 november 2001, alsmede tegen het eindarrest van 3 december 2002 van het Gerechtshof te Arnhem en [verweerder] gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 2 mei 2003. [Eiser] heeft de zaak ter rolle doen inschrijven. [Verweerder] is ter terechtzitting van de Hoge Raad van 2 mei 2003 niet verschenen. [Eiser] heeft gevraagd tegen [verweerder] verstek te verlenen. De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt ertoe dat verstek kan worden verleend. 2. Beoordeling van het verzoek tot verlening van verstek 2.1 Bij de beoordeling van het verzoek tot verlening van verstek dient tot uitgangspunt dat de cassatiedagvaarding is uitgebracht ten kantore van mr. A.F. van Dam, die in hoger beroep is opgetreden als procureur voor [verweerder] en bij wie [verweerder] laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen in de zin van art. 63 lid 1 Rv. Omdat de deurwaarder aldaar niemand aantrof aan wie rechtsgeldig afschrift kon worden gelaten, heeft hij aan het kantooradres van voornoemde procureur de dagvaarding in een gesloten envelop achtergelaten met daarop de vermelding als wettelijk voorgeschreven. [Verweerder] is in cassatie niet verschenen. 2.2 Art. 63 Rv., dat de betekening van (onder meer) een exploot waarbij beroep in cassatie wordt ingesteld, mede mogelijk maakt aan het kantoor van de advocaat, procureur of deurwaarder bij wie degene voor wie het exploot is bestemd, laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen, geeft geen (nadere) voorschriften over de wijze waarop de betekening dient plaats te vinden. Met name geeft het artikel geen antwoord op de vraag of deze betekening ook kan geschieden op de in art. 47 Rv. geregelde wijze. In de wetsgeschiedenis van de artikelen 63 en 47 Rv. wordt deze vraag niet besproken. Art. 63 Rv. stemt in grote lijnen overeen met art. 343 (oud) Rv., dat is ingevoerd bij Wet van 3 juli 1985, (Stb. 1985, 384) houdende wijziging van bepalingen die betrekking hebben op de betekening van exploiten in burgerlijke zaken. Het doel van deze wet was, aldus de memorie van toelichting, de betekeningsvoorschriften aan te passen aan de behoeften van de praktijk (Kamerstukken II 1982/83, 18 052, nr. 3, blz. 7). Met de onderhavige bepaling is "een grotere waarborg geschapen dat de dagvaarding ook werkelijk tijdig degene bereikt, voor wie zij is bestemd (...). De bepaling legt op de procureur te dien aanzien een inspanningsverbintenis" (t.a.p., blz. 11-12). Art. 47 Rv. stemt in grote lijnen overeen met art. 2 lid 1 (oud) Rv. Aan dit voorschrift ligt ten grondslag - naast de voormelde behoeften van de praktijk - dat de kans dat (een afschrift van) de dagvaarding gedaagde bereikt, in de regel het grootst is als het afschrift ter plaatse wordt achtergelaten. Nu de wetsgeschiedenis van de thans geldende artikelen 63 en 47 Rv. dienaangaande niets bevat, moet worden aangenomen dat de zojuist aangegeven strekking van de artikelen 343 lid 1 en 2 lid 1 (oud) Rv., nog steeds geldt. 2.3 De wetsgeschiedenis en de strekking van deze beide bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, brengen mee dat de hier besproken wijzen van betekening van exploten kunnen worden gecombineerd, zoals in het onderhavige geval is geschied. Door deze uitleg, waartegen de bewoordingen van de desbetreffende bepalingen zich niet verzetten, wordt de praktijk gediend, terwijl de kans dat de dagvaarding gedaagde daadwerkelijk bereikt, ten minste even groot moet worden geacht wanneer de dagvaarding in een gesloten envelop wordt achtergelaten ten kantore van de procureur in de vorige instantie, als wanneer zij wordt achtergelaten aan de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd. 3. Beslissing De Hoge Raad: verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde [verweerder]; verwijst de zaak naar de rolzitting van 8 augustus 2003 voor voortprocederen. Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 11 juli 2003.