Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9630

Datum uitspraak2003-07-03
Datum gepubliceerd2003-07-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/068036-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

vogelwet 1936 (vervallen) + "Vogelrichtlijn": verboden vangmiddel versus vergunning.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/068036-03 uitspraak d.d. : 03 juli 2003 TEGENSPRAAK VONNIS van de economische politierechter te Roermond, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juni 2003. 2. De tenlastelegging De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat: 1. hij op of omstreeks 28 februari 2002, in de gemeente Kessel, heeft gepoogd een havik, zijnde een beschermde vogel, althans een of meer beschermde vogels, in de zin van artikel 1 van de Vogelwet 1936, te vangen, welk pogen te vangen hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, daartoe een vangkooi (ook wel klapval genoemd), als bedoeld in artikel 4 lid 1 van het Vogelbesluit 1994, had opgesteld; art. 5 Vogelwet 1936; Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de politierechter verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de politierechter Krachtens de wettelijke bepalingen is de politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 28 februari 2002, in de gemeente Kessel, heeft gepoogd een havik, zijnde een beschermde vogel in de zin van artikel 1 van de Vogelwet 1936, te vangen, welk pogen te vangen hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, daartoe een vangkooi (ook wel klapval genoemd), als bedoeld in artikel 4 lid 1 van het Vogelbesluit 1994, had opgesteld; Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs De overtuiging van de politierechter dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de economische politierechter gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering. 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde De economische politierechter is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit geen strafbaar feit oplevert, omdat verdachte een vergunning heeft voor het terugvangen van havikken. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dat in de vergunning niet is geregeld met welke middelen of methoden het terugvangen van de havik zou mogen geschieden en het feit dat verdachte een verboden vangmiddel heeft gebruikt, maakt dat niet anders. De economische politierechter overweegt daartoe als volgt. Ter terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte met een vangkooi met daarin een dode duif als lokaas, heeft gepoogd zijn ontsnapte havik terug te vangen. Aannemelijk is geworden dat het gebruikelijk is in de valkerij, dat een ontsnapte havik - op enig moment - teruggevangen wordt met een vangkooi. Verdachte heeft, voor zover hier van belang, een vergunning voor de periode 1 april 2001 tot en met 31 maart 2002 voor het terugvangen van één of meer havikken. De vergunning is gebaseerd op de artikelen 11, 21 en 27 van de Vogelwet 1936 en de artikelen 15 en 16 van het Vogelbesluit 1994. De vergunning regelt niet nader welke middelen, installaties of methoden voor het vangen zijn toegestaan. Beschermde vogels in de zin van artikel 1 van de Vogelwet 1936 (evenals ingevolge artikel 1 onder c van het Vogelbesluit 1994) zijn alle vogels, welke behoren tot een der in Europa in het wild levende soorten, met uitzondering van de tamme duiverassen, de tamme knobbelzwanen en de in artikel 2 van de Jachtwet genoemde vogels. De havik (Accipiter gentilis) is een beschermde vogel in de zin van artikel 1 van de wet. Artikel 5 van de Vogelwet 1936 verbiedt onder meer het vangen van beschermde vogels. Artikel 4 van het Vogelbesluit 1994 verbiedt, voor zover hier van belang, het vangen of pogen te vangen van beschermde vogels door het gebruik van vangkooien. Op grond van artikel 11 van de Vogelwet 1936 kan, voor zover hier van belang, vergunning verleend worden voor het terugvangen van één of meer havikken (Accipiter gentilis). Bij de herziening van de Vogelwet 1936 tot aanpassing aan de EG-Vogelrichtlijn (Richtlijn nr. 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de Vogelstand (PvEG L 103) is ten aanzien van artikel 11 van de Vogelwet 1936 uitdrukkelijk overwogen dat dit artikel aanpassing behoeft ter implementatie van de Vogelrichtlijn en is in dit verband gesteld (Tweede Kamer, 1990-1991, nr. 22 201, nrs. 3, blz. 13): "Wat betreft de jachtvogels wordt in artikel 11 voorgesteld het onder zich hebben van deze vogels of hun eieren en nesten aan een vergunning te binden. De valkerij heeft een cultuurhistorische betekenis. Ook de EG-Vogelrichtlijn erkent zelf impliciet de valkerij door een verwijzing daarnaar in het vierde lid van artikel 7. Tegen het handhaven ervan behoeft met andere woorden geen bezwaar te bestaan, mits de valkerij op verantwoorde wijze geschiedt en binnen de grenzen die de EG-Vogelrichtlijn stelt. Basis daartoe biedt het bepaalde in artikel 9, eerste lid onderdeel c van de Vogelrichtlijn. Dit artikel bepaalt dat vogels onder andere mogen worden gevangen en gehouden in kleine hoeveelheden, selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden." Verder wordt in dit kader nog overwogen dat de wetgever bij de wijziging van artikel 11 van de Vogelwet bij "terugvangen" in artikel 11 van de Vogelwet 1936 uitdrukkelijk "ontsnapte jachtvogels" op het oog heeft gehad (Tweede Kamer, 1991-1992, 22 201, nrs. 5). Artikel 9, eerste lid aanhef en onder c van de EG-Vogelrichtlijn luidt: "De Lid-Staten mogen, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat, om onderstaande redenen afwijken van de artikelen 5, 6, 7 en 8 ten einde het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan." Deze passage uit de Vogelrichtlijn is overigens, anders dan in artikel 11 van de Vogelwet 1936, uitdrukkelijk opgenomen als toetsingscriterium in artikel 75 van de Flora- en faunawet. Anders dan artikel 9, tweede lid van de Vogelrichtlijn bepaalt, is, ten aanzien van de situaties als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder c van de Vogelrichtlijn, in de Vogelwet 1936 niet nader bepaald, welke middelen, installaties of methoden voor het vangen zijn toegestaan. Het terugvangen van ontsnapte jachtvogels, waarvoor artikel 11 van de Vogelwet 1936 een basis biedt, zal uit de aard der zaak geschieden met bepaalde middelen, installaties of volgens bepaalde methoden. Daarover regelt artikel 11 van de Vogelwet 1936 niets, noch is elders bij of krachtens de wet daarover iets geregeld. De wetgever heeft blijkens de wetsgeschiedenis bij de wijziging van artikel 11 van de Vogelwet 1936, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c van de EG-richtlijn beogen te implementeren. Nu dit onvolledig althans op onduidelijke wijze is geschied, kan dat niet in het nadeel van verdachte uitvallen. Daarbij wordt nog door de economische politierechter in aanmerking genomen dat artikel 4 van het Vogelbesluit 1994 weliswaar een algemeen verbod behelst voor het vangen van beschermde vogels met nader genoemde middelen, waaronder de vangkooi, maar van dat verbod slechts ontheffing mogelijk is op grond van artikel 12 van het besluit voor de aldaar nader omschreven situaties. In een ontheffingmogelijkheid voor situaties als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c van de EG-Vogelrichtlijn voorziet artikel 12 van het Vogelbesluit 1994 niet. Onder deze omstandigheden kan verdachte ook het verbod van artikel 4 van het Vogelbesluit 1994 niet worden tegengeworpen. Dat ook de vergunning de toegestane methoden of middelen voor het terugvangen van ontsnapte havikken niet nader regelt, kan verdachte evenmin worden tegengeworpen. Dit laatste klemt temeer, nu de vergunning mede gebaseerd is op artikel 21 van de Vogelwet, waarover in artikel 18 van het Vogelbesluit 1994 uitdrukkelijk is bepaald dat vergunningen op basis van dit artikel - onder meer- dienen te vermelden voor welke middelen, installaties of methoden zij gelden. Verdachte heeft getracht zijn ontsnapte havik terug te vangen. Dat hij heeft gepoogd ook andere beschermde vogels te vangen is noch bewezen, noch aannemelijk geworden. Door het op zijn eigen perceel opstellen van een vangkooi met een dode duif als lokaas, is weliswaar niet uitgesloten dat een andere beschermde vogel dan zijn ontsnapte havik daar op afkomt en op deze wijze wordt gevangen, maar de economische politierechter is van oordeel dat in de onderhavige situatie niet kan worden gezegd dat verdachte in strijd gehandeld heeft met de geest van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c van de EG-Vogelrichtlijn, nu niet aannemelijk is dat de specifieke plaats en wijze van opstellen van de vangkooi massaal en niet selectief beschermde vogels lokt die vervolgens worden gevangen. Dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zijn handelen door zijn vergunning gedekt was, nu het terugvangen met een vangkooi van ontsnapte havikken in de valkerij niet ongebruikelijk is, acht de economische politierechter verder ook niet onlogisch. 10. Teruggave De economische politierechter is van oordeel dat de vangkooi met klapnet dient te worden teruggegeven aan verdachte. BESLISSING De economische politierechter: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert . ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging; gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een vangkooi met klapnet. Vonnis gewezen door de politierechter mr. C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechter voornoemd op 03 juli 2003.