Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9693

Datum uitspraak2003-07-02
Datum gepubliceerd2003-07-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.000248.03
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling tot 6 jaar gevangenisstraf wegens een dodelijk ongeval.


Uitspraak

tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 30 december 2002 in de strafzaak onder parketnummer 01/065174-02 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. Het vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust, met dien verstande dat het hof aan de door de eerste rechter gebezigde motiveringen de hierna volgende bewijsoverweging en aan de in het beroepen vonnis van toepassing verklaarde wetsartikelen artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toevoegt. Bijzondere overweging met betrekking tot het bewijs In verband met het onder 1. ten laste gelegde is namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen het [slachtoffer] (of een willekeurig ander persoon) om het leven zou komen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd –zakelijk weergegeven- dat met name het voor het bewijs van voorwaardelijk opzet benodigde “wilsvereiste” niet kan volgen uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, nu op grond daarvan niet de conclusie kan worden getrokken dat verdachte de dood van een fietser op de koop toe heeft genomen. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt de volgende gang van zaken naar voren. Verdachte is op [pleegdatum] in zijn auto, een “Jeep” van het merk Mitsubishi, type Pajero, naar de kermis te [plaats 1] gereden. In de loop van de middag en avond van die dag heeft verdachte in een aantal locale horecagelegenheden een zeer grote hoeveelheid alcoholhoudende drank -naar eigen zeggen ongeveer veertig glazen bier- tot zich genomen. Ondanks het feit dat verdachte volgens de verklaringen van enkele getuigen in vergaande staat van dronkenschap verkeerde en ondanks zijn aanvankelijke voornemen om zich te voet naar de de woning van zijn ouders te [plaats 1] te begeven om aldaar de nacht door te brengen, heeft verdachte op enig moment de keuze gemaakt om in genoemde auto naar de woning van zijn vriendin te [plaats 2] te rijden. Verdachte is vervolgens op de bewuste avond, rond 21.30 uur, vanuit een horecagelegenheid te [plaats 1] vertrokken, in zijn auto gestapt en met hoge snelheid gaan rijden op de openbare weg aldaar. Verschillende getuigen spreken over het feit dat het rijgedrag van verdachte kort na zijn vertrek zeer gevaarzettend is geweest. Zo heeft een in de Nieuwstraat te [plaats 1] dienstdoende taxichauffeur ([getuige]) verklaard dat een “Jeep” – blijkens de inhoud en onderlinge samenhang van de gebezigde bewijsmiddelen de auto van verdachte - hem met een “bloedgang” naderde, en dat hij ternauwernood een aanrijding heeft kunnen voorkomen door snel met zijn taxi uit te wijken. Uit de verklaringen van meerdere getuigen moet worden afgeleid dat verdachte zijn weg heeft vervolgd met een snelheid die ruim hoger was dan de ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur. Gekomen in de Hoogstraat in [plaats 1] heeft verdachte vervolgens met onverminderde snelheid het slachtoffer, dat deel uitmaakte van een groepje van drie op de Hoogstraat rijdende fietsers, aangereden, als gevolg waarvan het slachtoffer is komen te overlijden. Na deze fatale aanrijding is de auto van verdachte dwars op de weg tot stilstand gekomen, waarna de verdachte zijn lichten heeft gedoofd, zijn auto in de door hem gewenste rijrichting heeft gemanoeuvreerd en blijkens de verklaring van getuige [getuige] met hoge snelheid van de plaats van het ongeval is gevlucht. Verdachte heeft na zijn aanhouding op 24 september 2002 steeds – dat wil zeggen bij gelegenheid van de verhoren door de politie, rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg, alsmede in hoger beroep - verklaard zich niets van het door hem veroorzaakte ongeval te herinneren, welk geheugenverlies zou moeten zijn ontstaan als gevolg van de bovenmatige hoeveelheid alcoholhoudende drank die hij tot zich had genomen. Het hof overweegt dat het zich naderhand niet kunnen herinneren van wat men eerder heeft gedaan niet zonder meer wijst op het ontbreken van opzet op het moment van handelen. Dat de verdachte zich weinig of niets meer kan herinneren gezien de vergaande staat van dronkenschap waarin hij blijkens de inhoud van voormelde bewijsmiddelen verkeerde, acht het hof verklaarbaar. Bij het ontbreken van een subjectieve verklaring van de verdachte hieromtrent, dient het hof te onderzoeken of het voor doodslag vereiste opzet, minimaal in de vorm van voorwaardelijk opzet, kan worden aangenomen op grond van de bijzondere (objectieve) omstandigheden van het geval. Het hof acht daartoe de navolgende feiten en omstandigheden, welke blijken uit voormelde bewijsmiddelen, alsmede het navolgende van belang. Ten tijde van het ongeval was de verkeerssituatie ter plaatse niet abnormaal; de ter plaatse in de Hoogstraat aanwezige straatverlichting brandde normaal, het wegdek was droog. Verdachte had voorafgaand aan de aanrijding van het slachtoffer dermate veel alcoholhoudende drank gedronken, dat hij absoluut niet meer in staat moest worden geacht zijn auto redelijkerwijs te besturen. Verdachte heeft zichzelf in deze staat van onbekwaamheid gebracht door gedurende de middag en avond voorafgaand aan het ongeval een zeer grote hoeveelheid alcoholhoudende drank te nuttigen. Verdachte reed ten tijde van de aanrijding met een te hoge, althans aanzienlijke snelheid. Verdachte reed bovendien op zeer gevaarzettende wijze, waarbij hij kort vóór de fatale aanrijding ook andere verkeersdeelnemers in reëel gevaar had gebracht. Verdachte is met onverminderde snelheid op het fietsende slachtoffer ingereden, zodat moet worden aangenomen dat hij het slachtoffer in het geheel niet heeft gezien. Het gaat hier om een gewelddadige confrontatie van een “sterke” verkeersdeelnemer, te weten de verdachte rijdend in zijn zware bedrijfsauto van meer dan tweeduizend kilogram, met een “zwakke” verkeersdeelnemer, te weten het fietsende slachtoffer. In deze situatie kan niet gezegd worden dat verdachte door zijn handelen (tevens) willens en wetens de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat ook hijzelf als gevolg van de aanrijding met de fietser het leven zou laten. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wist de verdachte op [pleegdatum] op grond van zijn eerdere ervaringen welk effect alcohol op zijn lichaam en geest had. Verdachte had reeds tweemaal eerder onder invloed van alcohol een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – onder meer uit het de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 mei 2003 – had de verdachte voorafgaand aan het ongeval reeds tweemaal een transactie betaald en was hij reeds driemaal veroordeeld terzake het besturen van een personenauto onder invloed van alcohol. Het hof leidt uit het vorengaande af het de verdachte kennelijk om het even is geweest of hij op de bewuste avond van [pleegdatum], rijdend in zijn auto op de openbare weg te [plaats 1], zwakke verkeersdeelnemers, zoals [slachtoffer], zou aanrijden. Een dergelijk gevolg heeft verdachte kennelijk op de koop toe genomen. Op grond van het vorengaande is het hof van oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij – door op vorenomschreven wijze te handelen - de dood van het [slachtoffer] zou veroorzaken. Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd zoals in de bewezenverklaring is omschreven. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 24, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 57, 63, 91, 188 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 7, 176, 179a en 188 van de Wegenverkeerswet 1994. B E S L I S S I N G: Het hof: Bevestigt het beroepen vonnis. Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter Mrs. Otten en Valkenburg, als raadsheren in tegenwoordigheid van Dhr. Boekelman, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2003. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 03 tijd : 11.00 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te [adres], thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave. Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 30 december 2002 ter zake van: t.a.v. sub 1:"Doodslag", t.a.v. sub 2:"Overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994", t.a.v. sub 3:"Aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is"; veroordeeld tot: ten aanzien van sub 1, 2 en 3: een gevangenisstraf voor de tijd van zes jaren onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ten aanzien van sub 1 tevens: ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de tijd van tien jaren onvoorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevord is geweest, verklaard verbeurd de bedrijfsauto Mitsubishi Pajero 3.2, voorzien van het [kenteken], en de bij deze auto behorende kentekenbewijzen deel I en II, legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de nabestaande genaamd [naam], wonende te [adres], van een bedrag van negenduizend zeshonderdzevenendertig euro en vijfentachtig eurocent, subsidiair zesennegentig dagen hechtenis onvoorwaardelijk, de toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op, wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [naam], wonende te [adres], van een bedrag van negenduizendzeshonderdzevenendertig euro en vijfentachtig eurocent, veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en tenbehoeve van de tenuitvoerlegging van deze beslissing alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor opgelegde wijzen van vergoeding van deze schade;