Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9793

Datum uitspraak2003-07-10
Datum gepubliceerd2003-07-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/005152-03
Statusgepubliceerd


Indicatie

kwalificatie van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr.


Uitspraak

Parketnummer: 03/005152-03 Datum uitspraak: 10 juli 2003 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [Naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte], wonende te [Woonplaats+adres verdachte]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2003. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 04 maart 2003 in de gemeente Maastricht, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] (geboren op 4-9-1998) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het in de (onder-)broek van voornoemde [slachtoffer 1] voelen met zijn, verdachtes, hand(en) en/of (vervolgens) uittrekken en/of (vervolgens) meenemen van de onderbroek van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (met kracht en/of onverhoeds) beetpakken van die [slachtoffer 1] en/of uit het (met kracht) kapottrekken van die onderbroek; 2. hij op of omstreeks 25 juni 2002 in de gemeente Maastricht, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] (geboren op 24-12-1996) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en) bestaande die ontuchtige handeling(en) uit het omhoog (doen) houden van de jurk van voornoemde [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) uit het uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer 2] en/of uit het meenemen van die onderbroek en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het (met kracht en/of onverhoeds) beetpakken van die [slachtoffer 2] en/of uit het onverhoeds uittrekken van het broekje van die [slachtoffer 2]; 3. hij op of omstreeks 21 september 2002 in de gemeente Maastricht, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] (geboren op 10-3-1996) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handeling(en) bestaande die ontuchtige handeling(en) uit het (met kracht) uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer 3] en/of het (vervolgens) meenemen van die onderbroek en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het tot vlak bij die [slachtoffer 3] tot stilstand brengen van een door hem bestuurde brommer en/of (vervolgens), (terwijl hij, verdachte een bromfietshelm op hield), het (met kracht en/of onverhoeds) uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer 3] 4. hij op of omstreeks 8 maart 2003, in elk geval in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 8 maart 2003 in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, een of meer gegevensdrager(s), (telkens) bevattende één of meer afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weteneen of meer computerbestanden bevattende afbeeldingen van/met (deels) naakte (geposeerde of poserende) kinderen, waarbij ondere andere: - een afbeelding waarop een naar schatting 14-jarig meisje zichtbaar is welk met haar handen de bovenrand van haar slipje omlaag houdt en haar vagina toont. Genoemd meisje heeft een piercing in haar navel en in haar schaamlippen in haar linker lies heeft zij een tatoeage;foto 2) 7466377.jpg en/of - een afbeelding waarop een naar schatting 16-jarig meisje zichtbaar is welk met haar benen wijd zit en haar t-shirt met haar handen omhoog houdt, waardoor haar borsten zichtbaar zijn. Genoemd meisje is gekleed in een kort spijkerrokje dat omhoog is geslagen waardoor er zicht is op haar kruis/slipjefoto 6) 05.jpg en/of - een afbeelding waarop een naar schatting 16-jarig meisje zichtbaar is welk slechts gekleed is in een geel t-shirt.Genoemd meisje ligt op haar linker zij en heeft haar benen opgetrokken en uit elkaar terwijl haar middelvinger van haar rechter hand in haar vagina zitfoto 8) OE.jpg - een afbeelding van het naakte onderlichaam van een meisje met een geschatte leeftijd tussen 6 en 10 jaar welk op haar rug ligt met haar benen omhoog. Het hoofd van een naar schatting tussen de 30 en 50 jaar oude man is op korte afstand van de vagina van genoemd meisjefoto 9) 09.jpg bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, (telkens) op computerbestanden in bezit heeft gehad;(005191/03). De bewezenverklaring Namens verdachte is door de raadsvrouwe gesteld dat verdachte ten aanzien van de feiten onder 1 tot en met 3 dient te worden vrijgesproken, daartoe aanvoerende dat de door verdachte gepleegde handelingen -het uittrekken en meenemen van de onderbroekjes van de kinderen- niet kunnen worden gekwalificeerd als “ontuchtige handelingen” als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft ter zitting verklaard geen sexuele interesse in de betreffende kinderen gehad te hebben en alleen de drang te hebben gevolgd om de onderbroekjes in zijn bezit te krijgen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. In zoverre kan de rechtbank het verweer van de raadsvrouwe volgen. Voor de vraag of een handeling als ontuchtige handeling in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd, is echter niet doorslaggevend of de dader met de handeling zelf ontuchtige bedoelingen had. Van een ontuchtige handeling ex artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht kan naar het oordeel van de rechtbank ook sprake zijn, als het slachtoffer of derden daardoor in hun sexuele schaamtegevoel worden gekwetst en de dader moet hebben beseft dat zijn handeling dit gevolg zou hebben. In dit geval heeft verdachte de onderbroekjes, die bestemd zijn om een intiem deel van het lichaam te bedekken, weggenomen heeft terwijl de kinderen de broekjes droegen. Het ging verdachte duidelijk om gebruikte broekjes. Verdachte heeft daardoor de kinderen in een zodanige positie gebracht dat zij -ongewild- zonder bedekking van hun geslachtsdelen op de openbare weg verbleven, hetgeen zelfs voor kinderen van de leeftijd als de onderhavige, kwetsend is voor het geslachtelijk schaamtegevoel. Verdachte moet hebben beseft dat zijn daden dit gevolg zouden hebben. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het uittrekken van de onderbroekjes zoals door verdachte gedaan, te kwalificeren als “ontuchtige handelingen” als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op 4 maart 2003 in de gemeente Maastricht, door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] (geboren op 4-9-1998) heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit het met kracht kapottrekken van die onderbroek; 2. hij op 25 juni 2002 in de gemeente Maastricht, door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 2] (geboren op 24-12-1996) heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling bestaande die ontuchtige handeling uit het omhoog (doen) houden van de jurk van voornoemde [slachtoffer 2] en het uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit het onverhoeds uittrekken van het broekje van die [slachtoffer 2]; 3. hij op 21 september 2002 in de gemeente Maastricht, door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] (geboren op 10-3-1996) heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling bestaande die ontuchtige handeling uit het uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer 3] bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit het onverhoeds uittrekken van de onderbroek van die [slachtoffer 3]; 4. hij op 8 maart 2003 in de gemeente Maastricht een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, te weten een computerbestand bevattende een afbeelding van een (deels) naakt (geposeerd of poserend) kind, waarbij: - een afbeelding waarop een naar schatting 14-jarig meisje zichtbaar is welk met haar handen de bovenrand van haar slipje omlaag houdt en haar vagina toont. Genoemd meisje heeft een piercing in haar navel en in haar schaamlippen in haar linker lies heeft zij een tatoeage; (foto 2) 7466377.jpg bij welke vorenbedoelde afbeelding een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, op computerbestanden in bezit heeft gehad. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: de feiten 1, 2 en 3 telkens: feitelijke aanranding van de eerbaarheid, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht; feit 4 een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 240b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De strafbaarheid van de verdachte Ten aanzien van verdachte is door drs. F. van Nunen, klinisch psycholoog, een onderzoek naar de persoonlijkheid van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 19 juni 2003, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie, dat onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanige ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in licht verminderde tot verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte nooit eerder voor dergelijke feiten is veroordeeld en het belang dat is gediend bij een zo spoedig mogelijk aanvangen door verdachte van de door de reclassering voorgestelde therapie alsmede bij het ononderbroken kunnen volgen van deze therapie. De rechtbank acht het, met name gelet op deze therapie, niet aangewezen dat verdachte alsnog een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dient te ondergaan. Bij het voorwaardelijk op te leggen deel van de vrijheidsstraf zal de rechtbank bepalen dat verdachte -behoudens de algemene voorwaarde zich niet meer aan enig strafbaar feit schuldig te maken- zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Het opvolgen van deze aanwijzingen zal, zoals ter terechtzitting uit de verklaring van de heer J.H.C. Muijtjens is gebleken, voor verdachte vergaande consequenties hebben. De rechtbank zal daarbij een opdracht geven als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht. De op te leggen straf is -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZES MAANDEN EN TACHTIG DAGEN; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot zes maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zich zal gedragen overeenkomstig de door of vanwege de Reclassering Nederland, Ressort 's-Hertogenbosch, Arrondissement Maastricht, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt dat verdachte een poliklinische behandeling dient te ondergaan; - geeft aan voornoemde instelling opdracht aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen; - heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.M.A. Eijck, voorzitter, mr. P.P. Lampe en mr. B. Damen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juli 2003.