Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9846

Datum uitspraak2003-07-10
Datum gepubliceerd2003-07-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers02/06442 PV
Statusgepubliceerd


Indicatie

02/06442 PV - 10/7/03 - 5e MK Niet voldoen aan administratieplicht leidt in casu tot forse naheffing loonheffing voor snackbar. Beroep ongegrond.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vijfde Meervoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak met dagtekening 28 september 2002 van de inspecteur van de Belastingdienst P, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (loonheffing) over het tijdvak 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2001. Het Hof heeft het beroep behandeld op de zitting van 26 juni 2003. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Gronden 1.1. Met ingang van 31 mei 2000 is belanghebbende begonnen met de exploitatie van snackbar "Y" aan de a-straat 1 in Z; de snackbar was in de regel per week 102 uren geopend. Daarnaast exploiteert belanghebbende sinds 22 augustus 2000 een supermarkt in Z. 1.2. Belanghebbende noteerde voor beide bedrijven geen omzet en hij voerde geen kasadministratie. Belanghebbende gaf zowel voor de snackbar als de supermarkt de inkopen door aan zijn boekhouder. Op basis van een brutowinstpercentage berekende de boekhouder vervolgens de omzet. In de snackbar maakte belanghebbende gebruik van een kasregister en aan de hand van dit register controleerde hij aan het eind van een dag het aanwezige kasgeld. Belanghebbende heeft de papieren uitdraai ("onderrollen") weggegooid. 1.3. Tot de stukken behoort het volgende: - een (ongetekende) arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en zijn broer waarin staat dat de broer ten behoeve van de snackbar in dienst is getreden op 1 augustus 2000 voor 36 uur per week tegen een brutomaandsalaris van f 2.385; - een loonbelastingverklaring, gedateerd 6 februari 2001, waarin B verklaart dat Snackbar Y zijn werkgever is; van deze B is een kopie W-document aanwezig; - een loonbelastingverklaring, gedateerd 12 juni 2001, waarin C verklaart dat Snackbar Y zijn werkgever is; deze C heeft een kopie van een rijbewijs overgelegd. 1.4. Medewerkers van de inspecteur hebben op het adres a-straat 1 in het naheffingstijdvak een tweetal "waarnemingen ter plaatse" gedaan. Daarbij heeft de inspecteur het volgende geconstateerd: - op 1 december 2000, 21.00 uur, waren twee personen werkzaam, te weten D en genoemde C; van beiden was geen kopie-identiteitsbewijs voorhanden; de inspecteur heeft een verslag van het bezoek aan belanghebbende toegezonden en daarbij informatie verstrekt over de van belang zijnde administratieve verplichtingen; - op 12 juni 2001, 14.00 uur was eerdergenoemde C werkzaam; van hem was op die dag geen kopie-identiteitsbewijs voorhanden; Op 13 juli 2001, 11.40 uur, hebben medewerkers van de inspecteur een derde bezoek gebracht aan de snackbar. Zij troffen daar twee personen aan. Eén daarvan toonde een ziekenfondskaartje ten name van de eerder genoemde C. Deze overigens onbekende persoon verklaarde sinds 1 april 2001 in dienst te zijn en 20 uur per week te werken voor f 10,- netto per uur. 1.5. Met dagtekening 26 maart 2002 heeft de inspecteur een naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van f 126.527 aan enkelvoudige belasting en een boete van 50%. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur rekening gehouden met het feit dat de snackbar in het jaar 2001 ongeveer 12 weken gesloten is geweest. Hij heeft de naheffingsaanslag verminderd tot f 104.415 (€ 47.381) aan enkelvoudige belasting en de boete om procedurele redenen laten vervallen. 2. Ter zitting heeft belanghebbende nog verklaard dat de heer E, de vorige boekhouder, over het tweede halfjaar van 2000 aangifte loonbelasting heeft gedaan en dat hij, belanghebbende, loonheffing heeft afgedragen; dat hij hiervan geen bewijsstukken heeft; dat de straten rond de a-straat destijds open lagen waardoor hij minder mensen in dienst had; dat leveranciers soms zelf een consumptie klaarmaken; dat hij niet elke week 102 uren open was; dat hij onervaren mensen soms minder dan f 10,- per uur betaalt en dat het lang duurde voordat hij een loonbelastingnummer kreeg. De echtgenote van belanghebbende verklaarde nog dat haar broer in de snackbar hielp, zonder werknemer te zijn. Mevrouw F heeft nog verklaard dat zij de inspecteur stukken heeft toegezonden waaruit valt op te maken wie destijds in dienst waren; dat er in het naheffingstijdvak geen loonadministratie was; dat zij de brief van 10 oktober 2001 kent. De inspecteur heeft nog gesteld dat hij geen aangiftebiljet loonbelasting heeft ontvangen en dat ook geen betaling is binnengekomen; dat hij de verschuldigde loonbelasting heeft berekend op basis van de aanwezigheid van twee werknemers gedurende de openingstijden van de snackbar; dat hij het "anoniementarief" heeft gehanteerd omdat alleen B bekend was; dat de "Z-afslag" aangeeft wat de dagomzet is en dat een W-document een vreemdelingendocument is; dat hij overweegt een aanslag in de omzetbelasting op te leggen. De inspecteur heeft een brief van 10 oktober 2001 overgelegd ter onderbouwing van de berekening van de verschuldigde loonheffing. 3.1. Niet in geschil is dat belanghebbende administratieplichtig is in de zin van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Administratieplichtigen zijn gehouden op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Het Hof acht gelet op de waarnemingen ter plaatse aannemelijk dat belanghebbende aan bij hem in het naheffingstijdvak in dienst zijnde werknemers loon heeft uitbetaald. Nu de daarop betrekking hebbende gegevens niet uit die administratie zijn gebleken, voldeed belanghebbendes administratie niet aan de in artikel 52 van de Awr gestelde eisen. Gelet op het bepaalde in artikel 27e, aanhef en onder b, van de Awr betekent het voorgaande dat het beroep ongegrond is, tenzij zou blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. 3.2. De inspecteur heeft op basis van de openingstijden (rekening houdend met een periode van tijdelijk gesloten zijn), een geschat aantal werknemers en een op de verklaring van een werknemer gebaseerd uurloon, een berekening gemaakt van het nettoloon, uitbetaald in het naheffingstijdvak. Bij gebreke van een volledige opgave van de identiteit van de werknemers heeft de inspecteur op een deel van het nettoloon het tarief bepaald als bedoeld in artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 (het anoniementarief) en dit loon aangemerkt als eindheffingsbestanddeel in de zin van artikel 31, eerste lid, van deze wet (teksten 2000 en 2001). Naar het oordeel van het Hof heeft de inspecteur op deze wijze een redelijke schatting gemaakt van het bedrag van de verschuldigde loonheffing. 3.3. Met zijn stellingen en de overgelegde stukken heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aangetoond dat het door de inspecteur uiteindelijk berekende bedrag van de na te heffen loonheffing op een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende heeft ter zitting nog gesteld dat hij over het naheffingstijdvak aangifte heeft gedaan en ook loonheffing heeft afgedragen. Nu de inspecteur dit expliciet heeft ontkend, belanghebbende deze stelling niet eerder heeft aangevoerd en hij geen enkel bewijs heeft overgelegd, acht het Hof zijn verklaring ongeloofwaardig. Het beroep van belanghebbende is dan ook ongegrond. 4. Het hof acht geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is gedaan op 10 juli 2003 door mr. Boersma, Goes en Emmerig, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door de voorzitter en de griffier ondertekend. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm. U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.