Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AH9853

Datum uitspraak2003-07-16
Datum gepubliceerd2003-07-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201708/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 januari 1999 heeft verweerder een maatregelenbesluit krachtens artikel 99 juncto artikel 81 Wet geluidhinder vastgesteld met betrekking tot de Noordelijke Randweg Haagse Regio.


Uitspraak

200201708/1. Datum uitspraak: 16 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 januari 1999 heeft verweerder een maatregelenbesluit krachtens artikel 99 juncto artikel 81 Wet geluidhinder vastgesteld met betrekking tot de Noordelijke Randweg Haagse Regio. Bij besluit van 11 februari 2002, verzonden op 11 februari 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 26 februari 2002, bij de Arrondissementsrechtbank ’s-Gravenhage ingekomen op 27 februari 2002, beroep ingesteld. Dit beroepschrift is op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Raad van State. Bij brief van 17 mei 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2003, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Koene en M.J. Waleboer, ambtenaren van de gemeente, en M. van Vliet, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In het maatregelenbesluit krachtens artikel 99 juncto artikel 81 van de Wet geluidhinder, dat is geïncorporeerd in het Bestemmingsplan Noordelijke Randweg Haagse Regio, is verweerder ter zake van de woning van appellant aan de [locatie] ervan uitgegaan, dat voor deze woning om het vaststellen van een hogere geluidgrenswaarde zal worden verzocht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het evenbedoelde maatregelenbesluit ongegrond verklaard. Verder heeft verweerder aanleiding gezien om de buiten de wettelijke kaders door appellant voorgestelde oplossing, om alsnog tot het plaatsen van een geluidscherm te komen, af te wijzen. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 23 oktober 1998 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland positief op het verzoek om het vaststellen van een hogere geluidgrenswaarde ten behoeve van de woning van appellant gereageerd. Het door appellant bij de Afdeling tegen dit besluit ingestelde beroep is door de Afdeling bij haar uitspraak van 2 november 2000 nr. 199900702/1 (aangehecht) ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toepassing van de door appellant gewenste maatregel – een geluidwal/scherm met een lengte van ongeveer 160 meter die ten behoeve van zijn woning slechts een reductie van het geluidniveau van 6 dB(A) zou opleveren – onvoldoende doeltreffend is en overwegende bezwaren van financiële aard ontmoet, zodat het vaststellen van een hogere geluidgrenswaarde als bedoeld in onder meer artikel 100a van de Wet geluidhinder gerechtvaardigd is. 2.2. Appellant erkent dat hij op grond van de Wet geluidhinder geen aanspraak kan maken op het plaatsen van een geluidwal/scherm ten einde zijn op het landgoed de Beukenhorst gelegen woning tegen geluidhinder te beschermen. Appellant doet evenwel een beroep op het gelijkheidsbeginsel, in welk verband hij wijst op een aantal schermen die in het kader van de reconstructie van de Landscheidingsweg zullen worden geplaatst ter bescherming tegen geluidhinder van de landgoederen Duindigt en Jochems en nabij Motel Bijhorst Volgens appellant verdient het ten einde het grootste effect te sorteren de voorkeur om een geluidscherm te plaatsen tussen het fietspad en de N44. Dit scherm – waarvan hij de kosten aanzienlijk lager inschat dan verweerder - zou dan kunnen aansluiten op de reeds in het kader van Infralab geplaatste schermen ter hoogte van de wijk Kerkehout en het landgoed de Wittenburg. 2.3. Gelet op de evengenoemde uitspraak van de Afdeling van 2 november 2000 nr. 199900702/1 ter zake van het vaststellen van een hogere geluidgrenswaarde voor de woning van appellant aan de [locatie] te [plaats] heeft verweerder zich, naar het oordeel van de Afdeling, terecht op het standpunt gesteld dat appellant op grond van de Wet geluidhinder geen aanspraak meer kan maken op het plaatsen van een geluidscherm ter hoogte van zijn woning. De Afdeling overweegt verder dat haar niet is gebleken dat verweerder buiten het kader van de Wet geluidhinder om in vergelijkbare gevallen aan derden een geluidscherm heeft toegekend, dan wel derden de voor een geluidscherm gemaakte kosten heeft gecompenseerd. Reeds om die reden kan het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel niet worden gehonoreerd. 2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellant ongegrond is. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Brugman, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Brugman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003 205.