Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0122

Datum uitspraak2003-07-17
Datum gepubliceerd2003-07-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/070298-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tekstfragmenten: "Verdachte had, toen hij zich naar de plaats van het delict begaf reeds een (vuur)wapen bij zich. Blijkens de verklaringen van het slachtoffer en haar echtgenoot heeft verdachte, voordat hij op het slachtoffer schoot, met de echtgenoot van het slachtoffer rustig gesproken over geld dat de echtgenoot aan verdachte verschuldigd zou zijn. Verdachte heeft aldus een moment van bezinning gehad waarna hij gericht heeft geschoten op de benen van het slachtoffer. Daarmee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank tijd gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis/gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en dus met voorbedachten rade gehandeld." "Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij niet wenst mee te werken aan enige vorm van behandeling. Tijdens het verblijf in voorlopige hechtenis is gebleken dat de toegediende dwangmedicatie effect heeft gehad op het gedrag van verdachte in die zin dat hij weer tot zichzelf leek te komen en weer aanspreekbaar werd. De rechtbank is in verband met het voorgaande van oordeel dat het noodzakelijk is om de stoornissen waaraan verdachte lijdt en die naar het oordeel van de rechtbank een rol hebben gespeeld, toen hij het onderhavige delict pleegde, in het kader van de TBS maatregel met dwangverpleging te laten behandelen teneinde herhaling te voorkomen." Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden wegens zwaar lichamelijk mishandeling. Daarnaast gelast de rechtbank dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector strafrecht parketnummer: 070298-02 datum uitspraak: 17 juli 2003 op tegenspraak raadsman: mr. De Mare VONNIS van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring [Huis van Bewaring] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2003. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat hij op of omstreeks 17 juni 2002 te Hoogkerk, althans in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, al dan niet met voorbedachte rade, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een revolver, althans een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal, heeft geschoten op, althans in de richting van, die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] in haar be(e)n(en), althans in het lichaam, is geraakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 17 juni 2002 te Hoogkerk, althans in de gemeente Groningen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meer schotwond(en) in de/het be(e)n(en)), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk met een revolver, althans een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van, die [slachtoffer] heeft geschoten; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 17 juni 2002 te Hoogkerk, althans in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een revolver, althans een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van, die [slachtoffer] heeft geschoten, tengevolge waarvan die [slachtoffer] in haar be(e)n(en), althans lichaam, is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffout hersteld ('[slachtoffer]' in '[slachtoffer]'). De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan omdat verdachte gericht op de benen van het slachtoffer heeft geschoten en de verwondingen ver verwijderd zijn van de vitale organen van het slachtoffer en daarmee naar het oordeel van de rechtbank geen opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte had, toen hij zich naar de plaats van het delict begaf reeds een (vuur)wapen bij zich. Blijkens de verklaringen van het slachtoffer en haar echtgenoot heeft verdachte, voordat hij op het slachtoffer schoot, met de echtgenoot van het slachtoffer rustig gesproken over geld dat de echtgenoot aan verdachte verschuldigd zou zijn. Verdachte heeft aldus een moment van bezinning gehad waarna hij gericht heeft geschoten op de benen van het slachtoffer. Daarmee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank tijd gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis/gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven en dus met voorbedachten rade gehandeld. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 17 juni 2002 te Hoogkerk, aan een persoon (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel (te weten schotwonden in de benen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meermalen, in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten; De rechtbank acht niet bewezen hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. KWALIFICATIE Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op: Zware mishandeling met voorbedachten rade. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische en psychologische onderzoeksrapportages van respectievelijk 16 juni 2003 en 20 juni 2003, opgemaakt door [p[psychiater], psychiater en [ps[psycholoog], psycholoog-psychotherapeut. Uit de rapportage van [psychiater] komt onder meer het volgende naar voren. Er was voorafgaand aan de behandeling met dwangmedicatie in de FOBA sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychose n.a.o. Of er sprake was van een psychose n.a.o. ten tijde van het plegen van hetgeen betrokkene ten laste wordt gelegd, is onduidelijk. Er is waarschijnlijk sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestesvermogens in de vorm van een schizotypische persoonlijkheidsstoornis. Differentiaal diagnostisch dient aan schizofrenie gedacht te worden. Dit bestond waarschijnlijk ook ten tijde van het delict - indien bewezen -. Er is vanuit forensisch psychiatrisch oogpunt geen uitspraak te doen over de toerekenbaarheid, nu betrokkene het delict ontkent. Uit de rapportage van [psycholoog] komt onder meer het volgende naar voren. Het verhaal van betrokkene maakt duidelijk dat het goed mogelijk is dat hij ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch is geweest. De psychotische periode begon twee jaar geleden. Zijn psychotische belevingen en gedachten zijn sterk verminderd door het gebruik van antipsychotica, sinds zijn verblijf in de FOBA. De psychose lijkt geluxeerd door het gebruik van softdrugs en mogelijk door het feit dat hij toen een hectische periode doormaakte, waarin zijn vriendin in verwarde toestand in een psychiatrische kliniek moest worden opgenomen en hij voor zijn zoontje moest zorgen. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met schizotypische trekken, wat tevens een kwetsbaarheid impliceert voor het ontstaan van een psychose. Over de toerekenbaarheid is moeilijk iets te zeggen. Uit de spaarzame persoonlijke mededelingen van betrokkene, blijft onduidelijk of ten tijde van het delict sprake was van een psychotische stoornis. De aanwezige schizotypische persoonlijkheidstrekken kunnen een rol hebben gespeeld in de zin van cognitieve vervorming van de realiteit. De rechtbank onderschrijft de door de deskundigen in hun rapportages vermelde bevindingen omtrent verdachtes persoonlijkheidsstoornis en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat verdachtes persoonlijkheidsstoornis een rol moet hebben gespeeld bij het begaan van het strafbare feit, in die mate dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. MOTIVERING STRAF EN MAATREGEL Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met: a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de vordering van de officier van justitie; b) de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit: - het onderzoek op de terechtzitting d.d. 3 juli 2003; - de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d. 19 juni 2002. Hieruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens het plegen van een strafbaar feit; - voormelde psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 16 juni 2003; - voormelde psychologische onderzoeksrapportage d.d. 20 juni 2003. Vrijheidsstraf Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking dat verdachte zijn slachtoffer doelbewust thuis heeft opgezocht. Hij heeft vervolgens gericht op haar geschoten. Verdachte heeft daarmee op een bijzonder ernstige wijze de integriteit van het slachtoffer geschonden. Het slachtoffer is in verband met deze daad van verdachte om psychische redenen verhuisd en ondervindt, blijkens de informatie uit de ingediende Terwee vordering, ook thans nog de nadelige gevolgen van de aanslag. Terbeschikkingstelling De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, bij wie tijdens het begaan van het subsidiair bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond, ter beschikking moet worden gesteld omdat: - het subsidiair bewezen en strafbaar verklaarde een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld; - het subsidiair bewezen en strafbaar verklaarde oplevert het misdrijf omschreven in artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht. - de veiligheid van anderen de oplegging van die maatregel eist; - de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel eist. De rechtbank heeft hierbij de rapporten en adviezen in aanmerking genomen die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, alsmede de ernst van het subsidiair bewezen en strafbaar verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte tevens van overheidswege moet worden verpleegd omdat: - de veiligheid van anderen de verpleging eist; - de algemene veiligheid van personen de verpleging eist. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij niet wenst mee te werken aan enige vorm van behandeling. Tijdens het verblijf in voorlopige hechtenis is gebleken dat de toegediende dwangmedicatie effect heeft gehad op het gedrag van verdachte in die zin dat hij weer tot zichzelf leek te komen en weer aanspreekbaar werd. De rechtbank is in verband met het voorgaande van oordeel dat het noodzakelijk is om de stoornissen waaraan verdachte lijdt en die naar het oordeel van de rechtbank een rol hebben gespeeld, toen hij het onderhavige delict pleegde, in het kader van de TBS maatregel met dwangverpleging te laten behandelen teneinde herhaling te voorkomen. VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ Als benadeelde partij heeft zich voor de terechtzitting schriftelijk in het strafproces gevoegd [slachtoffer] wonende te [adres]. Naar het oordeel van de rechtbank is voorlopig komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 2.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, bij wijze van voorschot. Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen aan de staat een geldbedrag te betalen ten behoeve van het slachtoffer. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat het de rechtbank niet wenselijk voorkomt dat het slachtoffer zelf contact met verdachte moet opnemen om haar vordering te innen. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 303 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: Verklaart het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar. Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar. Verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot: een gevangenisstraf voor de duur van EENENTWINTIG MAANDEN. Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wonende te [adres], als voorschot toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizendvijfhonderd Euro). Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 2.500,00 (zegge: tweeduizendvijfhonderd Euro) ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] wonende te [adres], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,00 ten behoeve van het slachtoffer, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. Lahuis, voorzitter, Depping en Tromp-Werkema, in tegenwoordigheid van Tholen, als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2003. Mr. Tromp-Werkema was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.