Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0195

Datum uitspraak2003-07-23
Datum gepubliceerd2003-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300032/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 november 2002, kenmerk 2002/39080, heeft verweerder met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer voorschriften ingetrokken, gewijzigd en aangevuld van de aan [appellant] op 4 maart 1997 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het opslaan en bewerken van en handel in autowrakken en schadeauto’s alsmede onderdelen daarvan op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […].


Uitspraak

200300032/1. Datum uitspraak: 23 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant] en anderen, allen wonend te [woonplaats], appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 november 2002, kenmerk 2002/39080, heeft verweerder met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer voorschriften ingetrokken, gewijzigd en aangevuld van de aan [appellant] op 4 maart 1997 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het opslaan en bewerken van en handel in autowrakken en schadeauto’s alsmede onderdelen daarvan op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente […]. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 19 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2002, beroep ingesteld. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2003, waar appellanten in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.H.M.M. de Jongh, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld, inhoudende de verplichting voor het bevoegd gezag beperkingen of voorschriften, die nodig zijn ter bescherming van het milieu en waarvan de inhoud in die maatregel is aangegeven, aan te brengen onderscheidenlijk te verbinden aan de vergunningen voor inrichtingen die behoren tot een bij de maatregel aangewezen categorie. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangegeven categorieën van gevallen. Artikel 8.40, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit beheer autowrakken verbindt het bevoegd gezag de in de bijlage bij het besluit gestelde voorschriften aan een vergunning voor een inrichting voor het opslaan van vijf of meer autowrakken en aan een vergunning voor een inrichting voor het bewerken, verwerken, vernietigen of overslaan van autowrakken. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen ten aanzien van de in de bijlage bij het besluit gestelde voorschriften. Ingevolge het vierde lid draagt het bevoegd gezag er zorg voor dat aan alle vergunningen die vóór de inwerkingtreding van dit besluit aan inrichtingen als bedoeld in het eerste lid zijn verleend, de in de bijlage bij het besluit gestelde voorschriften worden verbonden. 2.1.1. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu. Ingevolge artikel 8.23, derde lid, in samenhang met artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer, worden aan een vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn ter bescherming van het milieu. Voorzover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe, die haar begrenzing onder meer vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. 2.2. Appellanten verzetten zich tegen de voorschriften C.4a tot en met C.4c van bijlage B en onderdeel A van bijlage C van het bestreden besluit. Zij achten deze onevenredig bezwarend, omdat zij de kosten van de daarin opgelegde bodembeschermende voorzieningen en maatregelen waaronder het aanbrengen van een overkapping onaanvaardbaar hoog achten. Zij wijzen erop dat ter plaatse een reeds jarenlange bestaande en aan verweerder bekende bodemvervuiling aanwezig is en betogen dat verweerder hun heeft toegezegd hier iets aan te doen door de bodem te saneren dan wel door op zoek te gaan naar een andere locatie voor de inrichting. 2.2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij gehouden was de betreffende voorschriften aan de vergunning van 4 maart 1997 te verbinden ten einde te voldoen aan het bepaalde in artikel 5 van het Besluit beheer autowrakken in samenhang met artikel 8.45 van de Wet milieubeheer. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het aanbrengen van een afdekzeil dat tegen het inregenen beschermt door hem wordt aangemerkt als een toereikende maatregel om aan het gestelde in voorschrift C.4b te voldoen. 2.2.2. Ingevolge voorschrift C.4c van bijlage B van het bestreden besluit gelden voor vloeistofdichte vloeren de volgende voorwaarden: de vloer moet voldoende sterkte bezitten voor de activiteiten die in de inrichting worden uitgevoerd; de vloer moet bestand zijn tegen de stoffen waarmee ze in aanraking kan komen; de eventueel aanwezige coating mag geen gebreken vertonen waardoor de vloeistofdichtheid wordt aangetast; de vloer moet zodanig zijn aangebracht dat scheuren in de vloer worden voorkomen; de vloer moet aan alle zijden zodanig zijn begrensd of op afschot zijn gelegd dat geen vloeistof buiten de vloer kan treden. 2.2.3. Voorzover appellanten een beroep doen op toezeggingen van verweerder overweegt de Afdeling dat het, met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer, intrekken, wijzigen en aanvullen van voorschriften verbonden aan een verleende vergunning dient te worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer. Het honoreren van door mededelingen of toezeggingen gewekte verwachtingen, daargelaten wat daarvan zij, kan dan ook slechts plaatsvinden voorzover daardoor geen strijd ontstaat met het in deze artikelen neergelegde beoordelingskader. Niet bestreden is dat het Besluit beheer autowrakken op de onderhavige inrichting van toepassing is. De Afdeling stelt vast dat de voorschriften C.4a en C.4b van bijlage B en de voorschriften van onderdeel A van bijlage C overeenstemmen met voorschriften uit de bijlage van het Besluit beheer autowrakken behorende bij artikel 5, eerste lid, van dit Besluit. Verweerder heeft deze voorschriften dan ook terecht aan de vergunning verbonden. Verweerder heeft naar aanleiding van de bedenkingen van appellanten de in voorschrift C.4c opgelegde voorzieningen en maatregelen in omvang en strekking teruggebracht ten opzichte van het bepaalde in het ontwerp van het besluit. Niet is gebleken dat met minder vergaande voorzieningen en maatregelen kan worden volstaan om aan de vereisten van het Besluit beheer autowrakken te kunnen voldoen. Verweerder heeft voorts het argument van appellanten dat het realiseren van de opgelegde voorzieningen en maatregelen hen voor aanzienlijke kosten zou plaatsen, terecht niet bij zijn besluitvorming betrokken. Artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer biedt, mede in aanmerking genomen de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, geen ruimte voor een afweging tussen het belang van de bescherming van het milieu enerzijds en het individuele bedrijfseconomische belang van de vergunninghouder anderzijds. Bij de afweging van economische belangen mag slechts worden betrokken wat in het algemeen kan worden gevergd van een inrichting behorend tot de onderhavige branche. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voorschrift C.4c van bijlage B noodzakelijk is ter bescherming van het milieu. 2.3. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.J. Overdijk, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis w.g. Overdijk Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003 320-446.