Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0215

Datum uitspraak2003-07-23
Datum gepubliceerd2003-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203702/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 november 2001 heeft de gemeenteraad van Schiedam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 oktober 2001, het bestemmingsplan "Spaland-West, 2e partiƫle herziening" gewijzigd vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 juni 2002, DRGG/ARB/01/10953A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.


Uitspraak

200203702/1. Datum uitspraak: 23 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant A] en anderen, allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 november 2001 heeft de gemeenteraad van Schiedam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 oktober 2001, het bestemmingsplan "Spaland-West, 2e partiƫle herziening" gewijzigd vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 juni 2002, DRGG/ARB/01/10953A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 juli 2002. Bij brief van 10 oktober 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna te noemen: StAB) heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 20 december 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2003, waar appellanten, in de persoon van [appellant A], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. L. Berkemeijer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. N. van Gilst, ambtenaar van de gemeente, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het beroep van [appellant A] is mede door andere appellanten ingediend. Geen van deze appellanten heeft binnen de in artikel 27, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 26 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn bedenkingen tegen het gewijzigd vastgestelde plan ingebracht bij verweerder. 2.2. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tijdig tegen het gewijzigd vastgestelde plan bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten heeft ingebracht. Dit is, voor zover hier van belang, slechts anders, indien het besluit strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest bedenkingen in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep, voor zover ingediend door anderen dan [appellant A], is niet-ontvankelijk. 2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.4. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in een aanpassing van het bestemmingsplan "Spaland-West" wat betreft het maximaal toegestane aantal bouwlagen van een blok woningen gelegen aan de Roggeakker. Het bestemmingsplan "Spaland-West" maakte drie bouwlagen mogelijk, het huidige plan twee. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd. 2.5. [appellant A] stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd voor zover dit het maximaal toegestane aantal bouwlagen voor woningen aan de Roggeakker vermindert van drie naar twee. 2.5.1. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat een derde bouwlaag niet is toegestaan omdat deze bebouwing door de bewoners van de Gersteakker als beklemmend kan worden ervaren. Voorts is de gemeenteraad van mening dat de huidige bouwhoogte het maximaal toelaatbare is op deze plaats. 2.5.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een derde bouwlaag niet gewenst is. Verweerder heeft in zijn besluit overwogen dat de wijk een experimentele opzet heeft, met als doel een minimaal energieverbruik van de woningen. Verweerder wijst er op dat het de bedoeling is dat zo veel mogelijk zonlicht in de woningen aan de Gersteakker valt. Een gehele dan wel gedeeltelijke derde bouwlaag staat hieraan in de weg staat, aldus verweerder. De schaduwhinder in de woningen aan de Gersteakker in de winterperiode zou naar de mening van verweerder onacceptabel toenemen. Voorts heeft verweerder er ter zitting op gewezen dat het uitzicht vanuit de woningen aan de Gersteakker zal verslechteren, alsmede de inkijk in deze woningen zal toenemen. Verweerder acht het voorschrijven van een maximum aantal van twee bouwlagen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft het plan op dit punt goedgekeurd. 2.5.3. In de bijlagen bij het deskundigenbericht van de StAB zijn diagrammen opgenomen ter vergelijking van de huidige schaduwhinder op de woningen aan de Gersteakker en de schaduwhinder die de door appellant gewenste gedeeltelijke derde bouwlaag zal veroorzaken. Hieruit blijkt dat als gevolg van deze derde bouwlaag, in tegenstelling tot de huidige situatie, in de winter schaduwhinder zal ontstaan in een aanzienlijk aantal van de op de eerste verdieping gelegen woningen aan de Gersteakker. Tevens blijkt uit het onderzoek van de StAB dat een extra bouwlaag op de woningen aan de Roggeakker een toename van inkijk in de woningen aan de Gersteakker met zich zal brengen, alsmede een verslechtering van het uitzicht vanuit de woningen aan de Gersteakker. De Afdeling is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de bewoners van de Gersteakker bij een ongehinderde inval van zonlicht in hun woningen, het behoud van uitzicht vanuit hun woningen en het voorkomen van een toename van inkijk in hun woningen zwaarder dient te wegen dan het belang van de bewoners van de Roggeakker bij het verwezenlijken van een derde bouwlaag. 2.5.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit onderdeel van het plan. Het beroep is daarom ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep voor zover dit is ingesteld door anderen dan [appellant A] niet-ontvankelijk; II. verklaart het beroep van [appellant A] ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Langeveld Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003 218-448.