Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0221

Datum uitspraak2003-07-15
Datum gepubliceerd2003-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200301797/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 17 juli 2002 heeft de gemeenteraad van Alkemade, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 juli 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Landelijk Gebied West".


Uitspraak

200301797/2. Datum uitspraak: 15 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: het college van burgemeester en wethouders van Alkemade, verzoeker, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 17 juli 2002 heeft de gemeenteraad van Alkemade, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 juli 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Landelijk Gebied West". Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 februari 2003, kenmerk DRM/ARB/02/7862A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft onder meer verzoeker bij brief van 21 maart 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 april 2003. Bij brief van 23 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 april 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juli 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door J.H.M. Berends, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Verweerder heeft bij faxbericht van 1 juli 2003 meegedeeld zich ter zitting niet te laten vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Verweerder heeft het plan bij het bestreden besluit gedeeltelijk goedgekeurd. 2.3. Het college van burgemeester en wethouders heeft verzocht om schorsing van het bestreden besluit in zoverre verweerder daarbij goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Het stelt dat vanaf het moment dat de goedgekeurde plandelen in werking treden, als gevolg daarvan planschade kan worden veroorzaakt die voor vergoeding in aanmerking komt. De gemeenteraad is bij een verzoek om schadevergoeding gehouden dan ook de wettelijke rente te vergoeden, aldus verzoeker. Verzoeker stelt voorts dat op een verzoek dat strekt tot vergoeding van beweerdelijk geleden planschade pas kan worden beslist nadat het bestreden besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Verzoeker verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2003, no. 200200065/1 (AB 2003/121). De gemeenteraad heeft volgens hem derhalve geen mogelijkheid in de periode gelegen tussen het verkrijgen van rechtskracht en het in rechte onaantastbaar worden van het bestemmingsplan eventueel te vergoeden wettelijke rente te minimaliseren. Dit komt hem onbillijk voor, mede gelet op het feit dat de wettelijke rente voor de gemeente als debiteur een relatief hoge rentevoet is. Subsidiair vraagt verzoeker de Voorzitter te bepalen dat de wettelijke rente over eventueel geleden of te lijden planschade pas behoeft te worden vergoed vanaf het moment dat het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar is geworden. 2.4. De Voorzitter ziet in hetgeen verzoeker aanvoert geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hij stelt hierbij voorop dat wordt gevraagd om schorsing van het besluit in zoverre daarbij aan het plan goedkeuring is verleend. Ingevolge artikel 56, tweede lid, onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kan verzoeker evenwel enkel beroep aantekenen voor zover het besluit strekt tot onthouding van goedkeuring en hij kan mitsdien eveneens alleen een voorziening vragen ten aanzien van die onderdelen van het bestemmingsplan die door verweerder niet zijn goedgekeurd. 2.5. De Voorzitter kan ook overigens niet tegemoetkomen aan de cri de coeur van verzoeker. De uitspraak van de Afdeling, waarnaar verzoeker verwijst, betreft immers de uitleg van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Uit deze uitleg vloeit rechtstreeks voort dat een besluit, dat rechtskracht heeft maar nog niet in rechte onaantastbaar is, schade kan veroorzaken, welke op de voet van artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor vergoeding in aanmerking kan komen. Een voorlopige voorziening kan niet bewerkstelligen dat een uit de wet voortvloeiende plicht tot vergoeding van schade dan wel de betaling van de wettelijke rente teniet wordt gedaan. De wettelijke rente wordt daarbij ingevolge artikel 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. De wijze waarop de hoogte wordt bepaald, onttrekt zich aan de beoordeling van de rechter. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. De Vette Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2003 196-410.