Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0222

Datum uitspraak2003-07-14
Datum gepubliceerd2003-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302256/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Purmerend het uitwerkingsplan "Winkelcentrum Centrumgebied Weidevenne 2002" vastgesteld.


Uitspraak

200302256/2. Datum uitspraak: 14 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de besloten vennootschap "Vomar Voordeelmarkt B.V.", gevestigd te Alkmaar, verzoekster, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 november 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Purmerend het uitwerkingsplan "Winkelcentrum Centrumgebied Weidevenne 2002" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 februari 2003, kenmerk 2002-47209 beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij faxbericht van 8 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij faxbericht van 2 mei 2003. Bij faxbericht van 16 juni 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2003, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 juli 2003, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.Y.C.L. de Wit, advocaat te Rotterdam en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, vertegenwoordigd door mr. M. Aaij en L.J.P. Rog, ambtenaren van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan betreft een gedeeltelijke uitwerking van de bestemming “Centrumdoeleinden” van het bestemmingsplan “West III 1998” (hierna te noemen: het bestemmingsplan). Met het plan wordt een planologische regeling getroffen voor de bouw van een winkelcentrum in het centrum van de uitbreidingslocatie Weidevenne. 2.3. Verzoekster stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, onder meer omdat in het uitwerkingsplan meer bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) is toegestaan dan het bestemmingsplan toestaat. Zij verzoekt schorsing van het bestreden besluit, omdat inmiddels op grond van het uitwerkingsplan een bouwvergunning is verleend, tegen welk besluit verzoekster overigens bezwaar heeft gemaakt. 2.4. Vaststaat dat verzoekster een winkel exploiteert in de nabijheid van het plangebied en dat zij contractueel is gehouden zich in het nieuw te bouwen winkelcentrum te vestigen. De Voorzitter is van oordeel dat op grond van deze omstandigheden verzoekster belanghebbende is. 2.5. Artikel 8 van de voorschriften bij het bestemmingsplan bepaalt, voor zover van belang, dat het college van burgemeester en wethouders de in artikel 9 genoemde bestemming uit moeten werken overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Artikel 9 van de voorschriften bij het bestemmingsplan bepaalt, voor zover van belang, dat de bruto-bedrijfsvloeroppervlakte van winkels in totaal niet meer dan 7.000 m2 mag bedragen en dat het college van burgemeester en wethouders hiervan vrijstelling kan verlenen tot ten hoogste 1.000 m2. De bestemming ”Centrumdoeleinden I” is onder meer bedoeld voor winkels. Ter zitting is gebleken dat de oppervlakte van de gronden met deze bestemming circa 8.300 m2 bedraagt. Reeds hierom heeft de Voorzitter ernstige twijfels of dit onderdeel van het uitwerkingsplan in de bodemprocedure in overeenstemming met het bestemmingsplan zal worden geacht. 2.6. Gelet op de omvang van de plandelen met de bestemming “Centrumdoeleinden I” en de samenhang hiervan met de overige plandelen ziet de Voorzitter aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit geheel te schorsen. 2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 4 februari 2003, kenmerk 2002-47209; II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Holland te worden betaald aan verzoekster; III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.L. de Vette, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. De Vette Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2003 196-410.