
Jurisprudentie
AI0223
Datum uitspraak2003-07-18
Datum gepubliceerd2003-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302442/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302442/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 27 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Echt (thans: Echt-Susteren) het bestemmingsplan "Berkelaar ex artikel 30 WRO/actualisering" vastgesteld.
Uitspraak
200302442/2.
Datum uitspraak: 18 juli 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2000 heeft de gemeenteraad van Echt (thans: Echt-Susteren) het bestemmingsplan "Berkelaar ex artikel 30 WRO/actualisering" vastgesteld.
Bij besluit van 25 februari 2003, kenmerk 2003/8116, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2003, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft verzoeker tevens de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 juli 2003.
Daar zijn gehoord de raad van de gemeente Echt-Susteren, vertegenwoordigd door drs. E.M.T. Beunen, ambtenaar van de gemeente, en [partij], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde].
Verzoeker is, met bericht, niet verschenen. Verweerder is wegens ziekte niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij besluit van 16 oktober 1997 heeft de gemeenteraad van Echt het bestemmingsplan “Berkelaar” vastgesteld. Verweerder heeft bij besluit van 14 april 1998, nr. 98/13053M, gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan dat plan.
Om te voldoen aan het bepaalde in artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft de gemeenteraad het bestreden plan vastgesteld. Het bevat eveneens een partiële herziening van het plan “Berkelaar” in verband met gewijzigde omstandigheden.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan nadat het eerdere goedkeuringsbesluit van 9 januari 2001, no. 2000/54236M, voorzover daarbij goedkeuring was verleend aan de plandelen met de bestemmingen “Uit te werken woondoeleinden UW”, “Erf” en “Tuin”, nabij het akkerbouwbedrijf aan de [locatie], door de Afdeling was vernietigd bij uitspraak van 5 december 2001, no. 200101203/1.
Bij die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de aan dat goedkeuringsbesluit ten grondslag gelegde motivering dat het akkerbouwbedrijf na de bouw van de woningen op de genoemde plandelen niet meer onder het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer zou vallen, onvoldoende draagkrachtig is.
2.4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan opnieuw goedgekeurd.
2.5. Verzoeker stelt dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd. Hij betoogt dat verweerder de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2001 niet in acht heeft genomen bij zijn besluitvorming.
2.6. Ingevolge artikel 2.01A, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de plandelen met de bestemming “Uit te werken woondoeleinden – Uw” bestemd voor woondoeleinden.
Ingevolge artikel 2.01A, tweede lid, onder A, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, moet het college van burgemeester en wethouders deze bestemming uitwerken.
Ingevolge artikel 2.01A, tweede lid, onder C, van de planvoorschriften mag alleen gebouwd worden met een door het college van burgemeester en wethouders uitgewerkt rechtsgeldig plan.
Ingevolge artikel 2.01A, tweede lid, onder D, van de planvoorschriften mag zolang en voorzover het uitwerkingsplan nog geen rechtskracht heeft verkregen, slechts worden gebouwd indien het bouwwerk niet met een in ontwerp ter visie gelegd uitwerkingsplan dan wel een vastgesteld uitwerkingsplan in strijd is en mits er van het college van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.
2.7. Vast staat dat nog geen uitwerkingsplan is vastgesteld. Ter zitting is van de zijde van de gemeente gesteld dat het college van burgemeester en wethouders niet zal overgaan tot de terinzagelegging van een ontwerp-uitwerkingsplan tot het moment waarop de uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.
Nu ingevolge 2.01A, tweede lid, onder C en D, van de planvoorschriften niet kan worden aangevangen met de bouw van woningen voordat een uitwerkingsplan van kracht is geworden, is het belang dat verzoeker heeft bij een schorsing van het bestreden besluit voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemmingen “Uit te werken woondoeleinden – Uw”, “Erf” en “Tuin”, geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Nollen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2003
332-400.