Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0269

Datum uitspraak2003-07-23
Datum gepubliceerd2003-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205293/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 26 maart 2001, verzonden op 27 maart 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast het bord met handelsreclame (hierna: het reclamebord) in de berm aan de zijde van de Ringvaart aan de Leimuiderdijk ter hoogte van haar bedrijf te Burgerveen te verwijderen en verwijderd te houden.


Uitspraak

200205293/1. Datum uitspraak: 23 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 20 augustus 2002 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 maart 2001, verzonden op 27 maart 2001, heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) appellante onder oplegging van een dwangsom gelast het bord met handelsreclame (hierna: het reclamebord) in de berm aan de zijde van de Ringvaart aan de Leimuiderdijk ter hoogte van haar bedrijf te Burgerveen te verwijderen en verwijderd te houden. Bij besluit van 30 juli 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 augustus 2002, verzonden op 22 augustus 2002, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 2 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 11 december 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2003, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.S. Webster, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen de gelegenheid te geven in onderling overleg tot een beëindiging van het geschil te komen. Bij brief van 24 juni 2003 heeft de gemachtigde van appellante de Afdeling meegedeeld dat geen overeenstemming kon worden bereikt en verzocht uitspraak te doen. Partijen hebben toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten. 2. Overwegingen 2.1. Vast staat dat het reclamebord geplaatst is zonder de daarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet vereiste bouwvergunning. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat het college bevoegd was tot het treffen van handhavingsmaatregelen. 2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlang dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. 2.3. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op de legalisering van het illegale bouwwerk. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. 2.4. Ook verder levert hetgeen appellante naar voren heeft gebracht geen bijzonder geval op, op grond waarvan moest worden afgezien van handhavend optreden. Anders dan appellante betoogt betekent de omstandigheid dat het reclamebord een zeer lange periode door het college ongemoeid is gelaten, alhoewel het goed zichtbaar is vanaf beide rijbanen, niet zonder meer dat sprake is van rechtsverwerking en dat het college daartegen niet meer zou kunnen optreden. Daarbij acht de Afdeling van belang dat sprake is van nieuw beleid dat tot doel heeft de ruimtelijke kwaliteit van de dijk te versterken en de verkeersonveilige situatie te verbeteren. Dit beleid is ondermeer vastgelegd in de op 2 juni 2000 door de gemeenteraad vastgestelde beleidsnota “Actualisatie Ringdijkbeleid” op grond waarvan in de buitenberm van de Ringdijk geen reclameborden meer zijn toegestaan. Voorts acht de Afdeling van belang dat het reclamebord een relatief gemakkelijk te verwijderen bouwwerk betreft en dat aan appellante bij de beslissing op bezwaar een termijn van zes maanden gegeven is om het reclamebord te verwijderen. Nu appellante bovendien ook jarenlang profijt heeft gehad van de illegale situatie en ter zitting door het college is bevestigd dat de mogelijkheid bestaat om de verwijdering van het reclamebord in de buitenberm door middel van twee reclameborden in de binnenberm te compenseren, kan naar het oordeel van de Afdeling niet gesteld worden dat het college niet in redelijkheid de last in bezwaar heeft kunnen handhaven. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Roelfsema Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2003 58-398.