
Jurisprudentie
AI0359
Datum uitspraak2003-04-11
Datum gepubliceerd2003-07-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers02/1072 KA
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-07-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers02/1072 KA
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ontslag op staande voet, provocaties, doorbetaling van loon
Uitspraak
Uitspraak: 11 april 2003
Rolnummer: 02/1072 KA
Zaaknr. rechtbank: 391566 CV Expl 02-1765
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE,
negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
DOCVISION B.V.,
gevestigd te Veldhoven,
appellante,
hierna te noemen: DocVision,
procureur: mr. Ch.M. van Beuningen,
tegen
De werknemer,
wonende te R.,
hierna te noemen: de werknemer,
geïntimeerde,
procureur: mr. E.M. van Hilten-Kostense.
Het geding
Bij exploot van 3 september 2002 is DocVision in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank te Rotterdam, sector kanton, van 10 juli 2002. In de dagvaarding heeft DocVision veertien grieven aangevoerd. DocVision heeft van eis geconcludeerd conform het exploot. De werknemer heeft bij memorie van antwoord met productie de grieven van DocVision bestreden. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende:
De werknemer is sedert 24 januari 2000 in loondienst bij DocVision. Op 19 september 2001 heeft De werknemer op de werkvloer getracht een zekere Een collega-werknemer te slaan. Hij is bij brief van 19 september 2001 om die reden op staande voet ontslagen. De werknemer heeft tegen het ontslag geprotesteerd en aangevoerd, dat hij diverse malen op het werk door onder andere Een collega-werknemer is gepest en dat zijn uitval tegen Een collega-werknemer niet zonder reden is geschied, omdat er steeds provocaties waren.
De rechtbank heeft de vorderingen van De werknemer tot doorbetaling van loon toegewezen over de periode van 19 september 2001 tot 20 maart 2002 op welke datum de arbeidsovereenkomst - voorwaardelijk - is ontbonden (met toekenning van een vergoeding aan De werknemer). In reconventie heeft DocVision - voorwaardelijk - een schadevergoeding van € 6.000,- gevorderd wegens wanprestatie van De werknemer, welke vordering door de rechtbank is afgewezen.
2. Met de eerste vijf grieven komt DocVision op tegen (onderdelen van) de vaststelling van de feiten door de rechtbank. Het hof overweegt omtrent deze grieven, voor de inhoud waarvan verwezen wordt naar de memorie van grieven, als volgt.
2.1 Juist is, zoals DocVision stelt, dat De werknemer op 3 augustus 2001 niet in het ziekenhuis is opgenomen. De werknemer is toen naar het ziekenhuis gebracht en aldaar onderzocht. Het hof zal van dit laatste uitgaan.
2.2 De stelling van DocVision dat de brief van 13 augustus 2001 niet door De werknemer is opgesteld, is irrelevant voor de beoordeling. De werknemer erkent dat zijn broer hem geholpen heeft bij het opstellen van de brief. Vaststaat dat de brief namens De werknemer is geschreven en dat De werknemer zelf achter de inhoud stond (en staat).
2.3 Ook de (door De werknemer betwiste) stelling van DocVision dat De werknemer het werk op 21 augustus 2001 heeft hervat is irrelevant voor de beoordeling. De essentie van de met deze stelling aangevallen overweging van de rechtbank betreft immers de vaststelling dat de heren X en Y een excuusbrief aan De werknemer hebben geschreven nadat De werknemer de brief van 13 augustus 2001 had geschreven en een gesprek had gehad met DocVision en de heren X en Y.
2.4 Ook voor de (door De werknemer betwiste) stelling van DocVision dat de brief van 4 oktober 2001 niet door De werknemer maar door diens broer geredigeerd is, geldt dat deze irrelevant is voor de beoordeling van de zaak. Het hof verwijst, mutatis mutandis, naar hetgeen hiervoor in 2.2 overwogen is.
2.5 Zoals DocVision zelf erkent, staat vast dat bij brief van 7 december 2001 de nietigheid van het ontslag is ingeroepen. Hetgeen DocVision omtrent de brieven van 4 oktober, 21 november en 7 december 2001 overigens oppert, is irrelevant voor de beoordeling van de zaak en door De werknemer gemotiveerd bestreden.
2.6 Voor de overige, hiervoor nog niet besproken bezwaren van DocVision tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank welke daarop neerkomen dat de rechtbank (nog) andere feiten had behoren vast te stellen heeft te gelden dat dit een en ander door De werknemer gemotiveerd wordt betwist, zodat die feiten niet als vaststaand kunnen worden betiteld.
2.7 Het voorgaande impliceert dat het hof met de hiervoor onder 2.1 vermelde kanttekening zal uitgaan van de door de rechtbank als vaststaand aangenomen feiten.
3. De grieven 6 tot en met 13 lenen zich voor gezamenlijke behandeling en stellen, mede blijkens de daarop gegeven toelichtingen, de vraag aan de orde of DocVision De werknemer terecht op staande voet heeft ontslagen op 19 september 2001.
4. Het hof overweegt als volgt.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, staat het volgende eveneens vast.
4.1 Bij brief van 13 augustus 2001 heeft De werknemer DocVision erop gewezen, dat sprake is geweest van diverse pesterijen en bedreigingen jegens hem onder meer door Een collega-werknemer en een zekere Y en dat hij daarover met de "areafield manager" gesproken heeft. Ook gaf hij aan dat zijn collega's niets hebben gedaan met het hem op 3 augustus 2001 overkomen voorval alsmede dat hij zich onder permanente druk gezet voelt en een gevoel van isolement en onveiligheid in het bedrijf heeft.
Hij heeft daarbij verzocht om actie te ondernemen tegen deze werknemers en heeft gesteld, dat het hem onmogelijk werd gemaakt nog te werken bij DocVision Rotterdam, site 210.
4.2 Naar aanleiding van de brief heeft een gesprek plaatsgevonden met De werknemer en daarna met Een collega-werknemer en Y. G en V hebben vervolgens met zowel De werknemer als diens ouders gesproken. Een en ander heeft geresulteerd in het schrijven van een excuusbrief aan De werknemer.
De werknemer heeft de eerste week van september 2001 vakantie genoten.
5. Voorop gesteld dient te worden dat het antwoord op de vraag of sprake is van een dringende reden om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen afhangt van de aard en de ernst van de reden en van de overige omstandigheden van het geval, zoals de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft verricht en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
5.1 De rechtbank heeft bij de beantwoording van deze vraag terecht overwogen dat het voorval van 19 september 2001 waarbij De werknemer geprobeerd heeft Een collega-werknemer te slaan, niet als een geïsoleerd incident kan worden gezien, maar dient te worden geplaatst in het licht van hetgeen zich voordien heeft voorgedaan.
5.2 Onder de in 2.1 en 4.1 tot en met 4.2 vermelde omstandigheden had het DocVision duidelijk moeten zijn dat er serieus te nemen indicaties waren voor (ernstige) problemen met de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van De werknemer alsmede voor het bestaan van ernstige spanningen tussen De werknemer en (onder meer) Een collega-werknemer.
5.3 Geconfronteerd met het incident op 19 september 2001 had DocVision dan ook behoorlijk onderzoek dienen te verrichten omtrent de aanleiding, verdere achtergrond, verwijtbaarheid en toedracht van het incident. Mede nog in aanmerking nemend dat het kennelijk geïndiceerd was De werknemer direct na het incident naar een ziekenhuis te doen afvoeren, kan, ook gelet op alle overige omstandigheden van het geval, niet gezegd worden dat het DocVision vrijstond de dienstbetrekking onverwijld op te zeggen.
5.4 Het hof passeert de (door De werknemer gemotiveerd betwiste) stellingen van DocVision daarop neerkomend dat haar naderhand is gebleken dat er bij haar een misverstand had bestaan over de door De werknemer gestelde pesterijen en over het schrijven van de excuusbrief, nu zij dat misverstand - zo al bestaand - geheel aan zichzelf te wijten zou hebben, waarbij het hof nog aantekent dat deze stellingname van DocVision nog eens adstrueert dat DocVision kennelijk onvoldoende aandacht heeft besteed aan de onder 5.2 genoemde indicaties. Het hof passeert dan ook eveneens het op dit punt gedane bewijsaanbod.
5.5 Het voorgaande impliceert dat de grieven 6 tot en met 13 eveneens tevergeefs zijn voorgedragen.
6. Met grief 14 komt DocVision op tegen de afwijzing van hetgeen zij in reconventie in verband met door haar gestelde wanprestatie van De werknemer gevorderd had.
6.1 DocVision heeft de samenstelling en hoogte van de door haar gestelde schade op geen enkele wijze feitelijk toegelicht. Het door haar genoemde bedrag van € 6.000,- koppelt DocVision kennelijk slechts aan de door de rechtbank in de beschikking van 4 maart 2002 in het kader van een voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan De werknemer toegekende vergoeding, nu DocVision stelt dat zij door die beschikking schade lijdt ter hoogte van dit bedrag.
6.2 Het enkele feit dat de rechtbank die vergoeding heeft toegekend betekent niet zonder meer dat de verplichting van DocVision om dit bedrag te betalen schade is als gevolg van de gestelde wanprestatie, door De werknemer gepleegd. Voor het toelaten tot het leveren van het bewijs, dat DocVision deze schade zou hebben geleden is geen plaats nu DocVision de hoogte van de gestelde schade overigens op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
6.3 De conclusie van het voorgaande is dat ook grief 14 faalt.
7. Nu alle grieven falen, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. Als in het ongelijk gestelde partij zal DocVision worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
- veroordeelt DocVision in de kosten van het hoger beroep tot op deze uitspraak aan de zijde van De werknemer begroot op
€ 193,- voor griffierecht (waarvan € 144,75 in debet gesteld) en
€ 771,- voor salaris procureur,
te voldoen aan de griffier van dit hof die daarmee zal handelen als bepaald in artikel 243 Rv.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, De Wild en Husson en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2003, in bijzijn van de griffier.