
Jurisprudentie
AI0376
Datum uitspraak2003-07-11
Datum gepubliceerd2003-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 00/433
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 00/433
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op 26 mei 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 mei 2000.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de beslissing op de aanvraag van appellante op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 00/433 11 juli 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, appellante,
gemachtigde: ir. W. Wichering, werkzaam bij NLTO Advies te Assen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij , te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 26 mei 2000 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 3 mei 2000.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar dat appellante heeft gemaakt tegen de beslissing op de aanvraag van appellante op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Verweerder heeft op 26 juli 2000 een verweerschrift ingediend.
Op 23 mei 2001 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen hun standpunten nader hebben toegelicht.
Het onderzoek is aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen enkele schriftelijk te stellen vragen te beantwoorden.
Bij brief van 15 juni 2001 heeft het College verweerder een verzoek doen toekomen om nadere inlichtingen.
Bij brieven van 23 juli 2001 en 27 juli 2001 heeft verweerder het College de gevraagde inlichtingen doen toekomen en hierbij aangegeven een nieuw besluit op bezwaar te zullen nemen.
Appellante heeft hierop bij brief van 2 augustus 2001 gereageerd.
Verweerder heeft bij besluit van 28 augustus 2001, welke op 28 november 2001 ter kennis van het College is gebracht, de beslissing van 3 mei 2000 heroverwogen en besloten de bezwaren van appellante alsnog gedeeltelijk gegrond te verklaren.
Uit de brieven van partijen van 13 december 2001 en 10 december 2002 maakt het College op dat zij afzien van een nader onerzoek ter zitting.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, zoals nadien gewijzigd, is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 7
1. De oppervlakte die uit produktie moet worden genomen door elke producent die compensatiebedragen aanvraagt in het kader van de algemene regeling, wordt als volgt vastgesteld:
- in het geval van een regionaal basisareaal, als een proportioneel gedeelte van zijn areaal dat met de betrokken akkerbouwgewassen is ingezaaid en waarvoor een aanvraag wordt ingediend en dat op grond van deze verordening uit de produktie wordt genomen;
(…)"
Bij Verordening (EG) nr. 1635/98 van de Raad van 20 juli 1998 houdende afwijking van een aantal bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1765/92 is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 1
Voor het verkoopseizoen 1999/2000 wordt, in afwijking van artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 1765/92:
- de in lid 1 van genoemd artikel bedoelde braakleggingsverplichting op 10 % vastgesteld,
(…)"
Bij Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals nadien gewijzigd, is onder meer het volgende bepaald:
"Artikel 4
(…)
2. a) De steunaanvraag "oppervlakten" mag na de uiterste datum voor de indiening ervan worden gewijzigd op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten de wijzigingen uiterlijk op de data als bedoeld in de artikelen 10, 11 en 12 van Verordening ( EEG) nr. 1765/92 van de Raad ontvangen. (…)
Wat de percelen landbouwgrond betreft mag de steunaanvraag oppervlakten slechts worden gewijzigd in bijzondere gevallen die naar behoren zijn gemotiveerd, zoals met name een overlijden, een huwelijk, aan- of verkoop of de sluiting van een pachtovereenkomst. De Lid-Staten stellen de desbetreffende voorwaarden vast. (…)
Artikel 5bis
Onverminderd de voorschriften van de artikelen 4 en 5 kan een steunaanvraag, in geval van een door de bevoegde instantie erkende klaarblijkelijke fout, na de indiening op elk moment worden aangepast."
Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling) is, voorzover ten tijde hier van belang, onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 16
1. Een producent neemt per productieregio een zodanige oppervlakte akkerland, die bestaat uit percelen van tenminste 20 meter breed met elk een oppervlakte van tenminste 0,3 hectare, uit productie dat de desbetreffende oppervlakte ten minste 10% uitmaakt van de oppervlakte die wordt gevormd door de som van:
a. de totale oppervlakte van de percelen in de desbetreffende productieregio ingezaaid met akkerbouwgewassen waarvoor de producent subsidie aanvraagt, en
b. de totale door de producent voor de desbetreffende productieregio op grond van deze regeling uit productie genomen oppervlakte aan percelen.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 7 mei 1999 heeft verweerders uitvoeringsdienst Laser een aanvraag oppervlakten 1999 Algemene regeling en voederareaal van appellante ontvangen. Bij deze aanvraag heeft appellante 26,45 hectare "overige granen" opgegeven voor een bijdrage op grond van de Regeling. Daarnaast heeft zij de percelen 7 en 21, met een respectievelijke oppervlakte van 1,1 en 1,85 hectare, opgegeven met als gewascode 667 (zwarte braak). Hierbij heeft zij perceel 21 middels bijdrage code 830 opgegeven voor een bijdrage op grond van de Regeling en heeft zij perceel 7 met code 999 (geen bijdrage) opgegeven.
- De oppervlakte van perceel 21 is nadien door verweerder vastgesteld op 1,73 hectare.
- Bij besluit van 27 november 1999 heeft LASER, omdat niet voldaan werd aan de in artikel 16, eerste lid van de Regeling neergelegde verplichting om 10% van de oppervlakte waarvoor akkerbouwsteun wordt aangevraagd, braak te leggen, de aanvraag voor akkerbouwsteun gedeeltelijk afgewezen. Bij dit besluit wordt, uitgaande van een verplicht braak te leggen oppervlakte van 2,94 hectare, op basis van een feitelijk geconstateerde braak gelegde oppervlakte van 1,73 hectare vastgesteld dat slechts 58,87% (1,73 : 2,94 x 100%) van de oppervlakte waarvoor akkerbouwsteun wordt aangevraagd voor subsidie in aanmerking komt.
- Bij brief van 21 december 1999 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Vervolgens heeft verweerder op 3 mei 2000 dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
- Bij besluit van 28 augustus 2001 heeft verweerder, na heroverweging, besloten het bezwaar van appellante alsnog gedeeltelijk gegrond te verklaren.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit, zoals gewijzigd bij het besluit van 28 augustus 2001 houdt onder meer het volgende in.
"Als producent bent u verantwoordelijk voor het juist invullen van uw eigen aanvraag. De gevolgen van een onjuiste opgave dienen in beginsel voor uw rekening te blijven, behalve in het geval er sprake is van een duidelijke fout. Er is sprake van een duidelijke fout, indien redelijkerwijs is uitgesloten dat ten tijde van de aanvraag die opgave conform uw bedoeling was. Objectief moet derhalve vast staan dat de destijds gedane opgave kennelijk fout was.
Er is sprake van een duidelijke vergissing in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie van 18 januari 1999, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die wijst op een vergissing.
Ik ben van mening, dat in uw geval geen sprake is van een duidelijke fout.
De door u ingevulde combinatie van gewascode 667 en de bijdragecode 999 in een toegestane combinatie. Uw aanvraag is als zodanig niet onlogisch, niet onvolledig en consequent ingevuld. Het staat de producent vrij om voor een perceel - waar mogelijk - al dan niet een subsidie aan te vragen. LASER behoefde derhalve geen gerede twijfel te hebben ten aanzien van hetgeen u met met uw aanvraag beoogde. Het ontbreken van ernstige nalatigheid of opzet doet aan het voorgaande niet af.
Uit vorenstaande volgt dat geen sprake is van een duidelijke fout als bedoeld in het werkdocument van de commissie, zodat uw aanvraag ten aanzien van de vermelde code voor perceel 7 niet gewijzigd kan worden. U komt derhalve niet in aanmerking voor subsidie voor perceel 7.
Over het besluit d.d. 27 november 1999, waarbij uw aanvraag gedeeltelijk is toegewezen, merk ik het volgende op.
Om voor subsidie in het kader van de algemene regeling in aanmerking te komen bepaalt artikel 16, eerste lid, van de Regeling juncto artikel 7, eerste lid, van Verordening (EEG) nr. 1635/98 dat de producent 10% van de akkerbouwpercelen waarvoor hij subsidie aanvraagt en van de oppervlakte die hij braaklegt, uit productie moet nemen. Hieruit volgt dat de producent slechts een bepaalde oppervlakte uit productie moet nemen. Niet is vereist dat de producent, om voor subsidie voor akkerbouwgewassen in aanmerking te komen, ook subsidie aanvraagt voor de braakpercelen.
Mij is voorts niet gebleken dat perceel 7 niet aan de voorwaarden voor het uit productie nemen van percelen in het kader van de Regeling voldoet.
Dientengevolge is de geconstateerde oppervlakte braak, dat wil zeggen de oppervlakte waarvoor aan alle voorwaarden is voldaan, 2,83 ha. in plaats van 1,73 ha. In uw geval dient u echter 2,94 ha. braak te leggen. Het verschil tussen de geconstateerde en de vereiste oppervlakte braak is 0,11 ha. Derhalve is het percentage braak op basis waarvan de subsidie voor overige granen in productieregio 2 wordt uitbetaald 96,29%.
Gelet op het bovenstaande geeft de heroverweging van het besluit van de teammanager mij aanleiding dit besluit te herroepen.
Indien deze herziene beslissing op uw bezwaarschrift daartoe aanleiding is, verzoek ik u het College van Beroep voor het bedrijfsleven te berichten dat u uw beroep intrekt. In dat geval zullen het griffiegeld alsmede de noodzakelijk gemaakte proceskosten op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht aan u worden vergoed.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande verklaar ik uw bezwaarschrift gegrond, in zoverre dat het percentage braak op grond waarvan de subsidie voor overige granen wordt uitbetaald 96,29% is. Voor het overige verklaar ik uw bezwaarschrift ongegrond. U heeft recht op een bedrag van f. 16.581,19. U heeft reeds een bedrag van f. 10.576,63 ontvangen en derhalve heeft u nog recht op een bedrag van f. 6004,56 (€ 2724,75)"
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van het beroep - samengevat - onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Het gebruik van code 999 bij braak bij percelen van enige omvang komt in de praktijk niet of nauwelijks voor. Landbouw is een economische aangelegenheid. Een perceel ongesubsidieerde braak levert niets op dan kosten. Als een groot perceel niet aan de voorwaarden voor braak voldoet zal er een marktbaar gewas op worden geteeld waarvoor geen steun wordt aangevraagd. Als er blijkens de aanvraag oppervlakten dus kennelijk een perceel van meer dan bijvoorbeeld 50 are braak wordt gelegd onder bijdragecode 999 moet er bij verweerder een belletje gaan rinkelen. Niemand legt een relatief groot perceel braak zonder dat er een vergoeding tegenover staat.
Bij brief van 13 december 2001 is door de gemachtigde van appellante nog het volgende naar voren gebracht:
" Verschil van mening is er ook over de gemaakte kosten. Laser heeft wel toegezegd de wettelijke rente te betalen wegens latere betaling, alsmede het griffierecht. Dat komt dus wel goed. Wat overblijft is de vergoeding voor mij als vertegenwoordiger. Laser heeft toegezegd mij een vergoeding op basis van 2,5 punt toe te kennen; te weten voor het beroepschrift, verschijning ter zitting alsmede de reactie op het tussenvonnis. Tot dan toe accoord. Echter om dit gerealiseerd te krijgen heb ik dermate veel tijd moeten investeren dat verhoging tot drie punten redelijk is. (…)
Een geschil is ook de reiskostenvergoeding voor de heren A. Zij zijn per auto naar Assen gereden. Kennelijk is Laser zich niet bewust dat wil je om 10 uur in Den Haag zijn je ten minste om half acht in Assen in de trein moet zitten. Om dat te halen is het gebruik van de auto onontbeerlijk. Ze hebben in de trein eerste klas gereisd."
5. De beoordeling van het geschil
Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 28 augustus 2001.
Nu het besluit van 28 augustus 2001 een afwijzing inhoudt van de gevraagde steun, voorzover deze niet alsnog wordt toegekend en aan appellante in dit besluit meer steun is toegekend dan in het besluit van 3 mei 2000, heeft appellante geen belang meer bij beoordeling van het besluit van 3 mei 2000. Het daartegen gerichte beroep moet dan ook wegens verval van belang niet-ontvankelijk verklaard worden. Wel vindt het College aanleiding te bepalen dat verweerder appellante het griffierecht zal vergoeden.
Met betrekking tot de houdbaarheid van het besluit van 28 augustus 2001 overweegt het College als volgt.
Het geschil beperkt zich thans uitsluitend tot de vraag of verweerder terecht het perceel 7, met als gewascode zwarte braak (667), niet voor braaksubsidie in aanmerking heeft gebracht
Verweerder heeft terecht geoordeeld dat aan het bezwaar van appellante op dit punt, slechts tegemoet zou kunnen worden gekomen en derhalve slechts alsnog akkerbouwsteun overeenkomstig de aanvraag zou kunnen worden toegekend, indien zou moeten worden geoordeeld dat door appellante bij de aanvraag oppervlakten door het invullen van de bijdragecode 999 bij perceel 7 een klaarblijkelijke fout gemaakt.
Immers in dat geval is blijkens het bepaalde in artikel 5 bis van Verordening (EEG) nr. 3887/92 ook na afloop van de uiterste datum voor indiening van een aanvraag een wijziging daarvan mogelijk.
Voormelde dwingendrechtelijke bepaling staat er aan in de weg dat verweerder na deze datum op andere gronden wijziging van een aanvraag accepteert.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft in een werkdocument van 18 januari 1999, VI/7103/98 Rev2-NL, enkele richtsnoeren inzake manifeste fouten in de zin van genoemd artikel 5 bis vastgesteld. Als manifeste fouten worden in dit werkdocument aangemerkt direct in het oog springende fouten en tegenstrijdigheden, die bij een aandachtiger onderzoek van de in de aanvraag verstrekte gegevens geconstateerd worden, alsmede eigenaardigheden, die betrekking hebben op aanduidingen of nummers van percelen of dieren. Benadrukt wordt dat het moet gaan om identificatiefouten. Fouten met betrekking tot de teelt gelden in beginsel niet als duidelijke fouten. Bij verwisseling van percelen zou een uitzondering gemaakt kunnen worden, mits het niet gaat om een perceel, dat wordt gebruikt als braakgrond of met voedergewassen beteelde oppervlakte.
Het College overweegt dat genoemd werkdocument niet is aan te merken als een verordening, een richtlijn of een beschikking in de zin van artikel 249 EG en dat derhalve aan dit werkdocument geen verbindende kracht toekomt. Naar zijn inhoud betreft dit werkdocument bovendien niet een limitatief systeem van mogelijke gronden om wijziging van de aanvraag na de sluitingsdatum toe te laten.
Dit neemt niet weg dat verweerder de bevoegdheid om aan de hand van dit werkdocument en de daaraan voorafgaande, qua strekking vergelijkbare werkdocumenten, binnen de door Verordening (EEG) nr. 3887/92 getrokken grenzen een vaste beleidslijn te ontwikkelen, zeker niet ontzegd kan worden.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de "aanvraag oppervlakten 1999 vereenvoudigde regeling en voederareaal" geen tegenstrijdigheden bevat. Immers, verweerder stelt in het gewijzigd besluit van 28 augustus 2001 dat van een producent die voor akkerbouwsteun op grond van de algemene regeling in aanmerking wil komen niet geëist wordt dat hij ook subsidie aanvraagt voor de voor braak opgegeven percelen. Het is voldoende dat de bewuste percelen voldoen aan de voorwaarden voor braak. Uit dien hoofde bestond er voor verweerder geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de opgave van appellante, dat zij voor perceel 7 geen bijdrage wenste.
Appellante heeft betoogd dat het afzien van een bijdrage voor genoemd perceel 7 door verweerder aanstonds als een kennelijk vergissing had dienen te worden opgemerkt omdat niemand een dergelijk relatief groot perceel braak legt zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Het College overweegt dienaangaande evenwel dat het een producent vrij staat om hem moverende redenen één of meer percelen niet voor deze subsidie in aanmerking te brengen of minder subsidie te vragen dan mogelijk zou zijn. Het is niet de taak van verweerder zich in de motieven van de aanvrager te verdiepen of te beoordelen, of een aanvrager door wijziging van de aanvraag niet een hoger bedrag aan steun zou kunnen verwerven.
Het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2001 moet derhalve ongegrond worden verklaard.
Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, bestaande uit € 805,-- voor kosten van rechtsbijstand. Hierbij heeft het College, toepassing gevend aan het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1997, 796), één punt toegekend voor een beroepschrift, één punt voor de zitting op 23 mei 2001 en een halve punt voor het op
2 augustus 2001 ingediende stuk tegen een waarde per punt van € 322,--. Voorts komt een bedrag van € 86,88 aan ten behoeve van de zitting gemaakte reiskosten voor vergoeding in aanmerking, waarbij het College overweegt dat de reiskosten ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit Proceskosten bestuursrecht te alle tijde worden berekend op basis van de reiskosten per openbaar middel van vervoer in de laagste klasse.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 mei 2000 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2001 ongegrond;
- bepaalt dat aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 204,20 (zegge: twee honderd en vier euro
en twintig cent) wordt vergoed door de Staat der Nederlanden;
- veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure aan de zijde van appellante, begroot op € 891,88 (zegge:
achthonderéénennegentig euro en achtentachtig cent) onder aanwijzing van de Staat als de rechtspersoon die deze kosten
aan appellante dient te betalen.
Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr. M.J. Kuiper en mr. W.E. Doolaard in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2003.
w.g. D. Roemers w.g. R.P.H. Rozenbrand