Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0383

Datum uitspraak2003-05-08
Datum gepubliceerd2003-07-31
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/213 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medische indicatie voor opname in verzorgingshuis in Israël. Eiser woont de heflt van het jaar al in Israel. Daarom enkel vergoeidng verhuiskosten van Israel naar verzorgingshuis.


Uitspraak

02/213 WUV U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Bij besluit van 30 november 2001, kenmerk JZ/CM70/yy/2001/1126, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgings-slachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is aangegeven waarom eiseres zich niet met het bestreden besluit kan verenigen. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Bij schrijven van 21 maart 2003 heeft verweerster nadere stukken in geding gebracht. Het geding is behandeld ter zitting op 27 maart 2003. Aldaar is eiseres niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. A. den Held, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Eiseres, geboren [in] 1917, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Ten aanzien van de bij eiseres aanwezige psychische klachten is een verband met de vervolging aanvaard. Ten aanzien van de bij eiseres aanwezige gehoorklachten is een dergelijk verband niet aanvaard, hetgeen is neergelegd in een besluit van 2 juli 1976 van de toenmalige Uitkeringsraad, rechtsvoorganger van verweerster, waarbij onder meer een aanvullende aanvraag van eiseres betreffende de kosten van een gehoorapparaat is afgewezen op de grond dat deze voorziening niet in verband staat met de ziekten of gebreken, die als gevolg van de vervolging zijn ontstaan. In maart 1999 heeft eiseres bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend betreffende - voor zover nog van belang - een gehoorapparaat, de inkoop- en verzorgingskosten in het verzorgingstehuis Beth Juliana en de daaraan verbonden verhuiskosten (Nederland-Israël) en herinrichtingskosten. Bij besluit van 7 februari 2001 heeft verweerster deze aanvraag van eiseres afgewezen. Na door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerster bij het thans bestreden besluit aan eiseres alsnog vergoeding toegekend van de kosten verbonden aan opname en verblijf in het verzorgingstehuis Beth Juliana alsmede de kosten van verhuizing vanuit Israël naar dit verzorgingstehuis, bestaande uit de kosten van overbrenging van inboedel en een bijdrage in de overige in verband met de verhuizing noodzakelijke kosten tot een maximum van fl 9.933,12 ( € 4.507,45), alsmede eventuele dubbele woonkosten tot ten hoogste fl 600,- (€ 272,27) per maand en voor ten hoogste vier maanden. De afwijzing van de door eiseres gevraagde vergoeding van een gehoorapparaat alsmede van de kosten van verhuizing van Nederland naar Israël heeft verweerster na door eiseres gemaakt bezwaar bij het thans bestreden besluit gehandhaafd. Eiseres kan zich met laatstgenoemde afwijzingen niet verenigen. De Raad overweegt als volgt. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft verweerster reeds eerder geoordeeld dat de bij eiseres aanwezige gehoorklachten niet met de vervolging in verband staan. De thans aan de orde zijnde aanvraag van eiseres strekt er derhalve primair toe dat verweerster dit standpunt in het voordeel van eiseres herziet. Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de betrokkene gedane aanvraag een eerder genomen besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dat brengt mee dat de Raad zich heeft te beperken tot de vraag of verweerster niet in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen dan wel bij haar besluit heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel algemeen rechtsbeginsel. Eiseres heeft bij haar verzoek aangevoerd dat in haar visie de gehoorklachten zijn terug te voeren op het bombardement van Rotterdam, dat zij heeft meegemaakt toen zij bij haar in Rotterdam wonende grootvader logeerde. De Raad stelt vast dat het bombardement van Rotterdam niet is te begrijpen als een vervolgingsomstandigheid als bedoeld in artikel 2 van de Wet. Reeds daarom kan in deze omstandigheid voor verweerster geen grond aanwezig zijn, terug te komen op haar eerder ingenomen standpunt dat de gehoorklachten van eiseres met de vervolging geen verband houden. Ook overigens heeft de Raad in de gedingstukken van medische aard geen aanknopingspunten gevonden die verweerster tot herziening van haar standpunt hadden moeten brengen. Het bestreden besluit kan op dit punt derhalve de bovenomschreven toetsing van de Raad doorstaan. Met betrekking tot de in het bestreden besluit begrepen weigering aan eiseres de verhuiskosten vanuit Nederland naar Israël te vergoeden overweegt de Raad als volgt. Uit de gedingstukken en het behandelde ter zitting is voor de Raad genoegzaam komen vast te staan dat eiseres al zeer geruime tijd (30 tot 35 jaar) jaarlijks een lange periode (tot een half jaar) in Israël verblijft en aldaar jaren heeft beschikt over een zelfstandig appartement in [woonplaats] met als adres [adres]. Daarnaast beschikt eiseres over een woning in [woonplaats], waar zij het resterende deel van het jaar verblijft. Ook ten tijde voor dit geding van belang heeft eiseres nog langere tijd in Israël verbleven. Bij tot verweerster gericht schrijven van 25 september 2000 heeft eiseres bericht recent terug te zijn van een verblijf van een half jaar in Israël. Verweerster heeft op grond van deze omstandigheden geoordeeld dat eiseres de helft van het jaar in Israël woont. Mede in verband met deze omstandigheid heeft verweerster een medische indicatie aanwezig geacht voor opname in het verzorgingstehuis Beth Juliana en niet een opname in een in Nederland gevestigd verzorgingstehuis geïndiceerd geacht. Tegen deze achtergrond acht verweerster het vergoeden van de verhuiskosten van Nederland naar Israël niet proportioneel. De Raad kan verweerster in deze opvatting volgen. Gezien naar de omstandigheden van dit geval is ook naar het oordeel van de Raad de facto sprake van wonen op twee plaatsen. Juist de omstandigheid dat eiseres reeds (gedeeltelijk) in Israël woont, is voor verweerster aanleiding geweest de opname in het in Israël gevestigde verzorgingstehuis Beth Juliana medisch geïndiceerd te achten. Tegen deze achtergrond oordeelt de Raad het gerechtvaardigd dat verweerster volstaat met vergoeding van verhuiskosten vanuit Israël naar dit verzorgingstehuis. Het voorgaande betekent dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard moet worden. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. W.D.M. van Diepenbeek als voorzitter en mr. Ch. de Vrey en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2003. (get.) W.D.M. van Diepenbeek. (get.) A. Kovács.