Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0403

Datum uitspraak2003-07-10
Datum gepubliceerd2003-08-05
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302569/1 en 200302569/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Appellant bestrijdt dat terugkeer naar het relatief veilige deel van Somalië in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzondere hardheid is en dat de staatssecretaris bij dat oordeel niet is gehouden toegangsbeletselen te betrekken.


Uitspraak

Raad van State 200302569/1 en 200302569/2. Datum uitspraak: 10 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000, op het hoger beroep van: [appellante], appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 13 maart 2003 in het geding tussen: appellante en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 februari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van appellante om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 13 maart 2003, verzonden op 26 maart 2003, heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 april 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 7 mei 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een reactie ingediend. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2003, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze brief is aangehecht. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de grieven 1 en 2, in hun onderlinge samenhang gelezen, klaagt appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat haar terugkeer naar het relatief veilige deel van Somalië in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzondere hardheid is en dat de staatssecretaris bij dat oordeel niet is gehouden toegangsbeletselen te betrekken. 2.1.1. De grieven klagen in zoverre terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet gehouden is eventuele toegangsbeletselen te betrekken bij de vraag of al dan niet een categoriaal beschermingsbeleid dient te worden gevoerd, nu de gestelde toegangsbeletselen deel uitmaken van de beschikbare informatie over en van invloed zijn op de door de staatssecretaris te beoordelen algehele situatie in het land van herkomst. De grieven leiden echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2003 in zaak nr. 200302075/1, ter voorlichting van partijen aangehecht) bestaat, indien uit de in beroep ingeroepen brief van de Minister of Resettlement, Rehabilitation and Reconstruction van de Republic van Somaliland van 14 december 2002 en de Operational Guidance Note van het Britse Home Office van 29 oktober 2002 al zou moeten worden afgeleid dat bepaalde gebieden van het relatief veilige deel van Somalië via de buitengrenzen tijdelijk niet toegankelijk zijn, geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris gelet op de beschikbare informatie ten aanzien van minderheidsgroepen niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat terugkeer naar het relatief veilige deel van Somalië in verband met de algehele situatie aldaar in zijn algemeenheid niet van bijzondere hardheid is. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waar die op rust, te worden bevestigd. 2.3. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat. w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Groeneweg Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2003 32-359/436. Verzonden: 10 juli 2003 Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,