Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0469

Datum uitspraak2003-05-22
Datum gepubliceerd2003-07-25
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-02/03062
Statusgepubliceerd


Indicatie

mineralenheffing; minas; overmacht


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE zevende enkelvoudige belastingkamer 22 mei 2003 nummer BK-02/03062 PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van het Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te P (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende inzake de fosfaat-, stikstof en bestemmingsheffing voor het jaar 1998. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 mei 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen belanghebbende en diens gemachtig-de mr. ir. A alsmede namens de Inspecteur mr. B, tot zijn bij-stand vergezeld door mevrouw mr. C. Beslissing Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Gronden 1. Belanghebbende exploiteert een agrarisch bedrijf. Met ingang van 1 januari 1999 heeft hij een deel van zijn bedrijf, te weten het pluimveebedrijf, gestaakt. Belanghebbende heeft voor het jaar 1998 een zogenaamde forfaitaire aangifte gedaan voor de mineralenheffing tot een bedrag van ƒ 6.137 aan fosfaatheffing, ƒ 0 aan stikstofheffing en ƒ 400 aan bestemmingsheffing. De aangifte is op 31 augustus 1999 bij de Inspecteur ingekomen. Bij brief van 30 augustus 1999 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de heffingen en om uitstel van betaling verzocht. Bij de bestreden uitspraak heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. 2. In geschil is de hoogte van de fosfaatheffing. Partijen houdt wat dat betreft uitsluitend verdeeld het antwoord op de vraag of de fosfaatheffing wegens overmacht op nihil dient te worden vastgesteld, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat de bestemmingsheffing niet meer in geschil is. 3. Belanghebbende heeft voor zijn standpunt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bedoeling was om in 1998 alle kippenmest van het bedrijf af te voeren. Dit in verband met de staking van het pluimveebedrijf per 1 januari 1999. Doordat sprake was van een extreem nat najaar kon de mest niet in 1998 worden afgevoerd. De mest is uiteindelijk in 1999 afgevoerd. Belanghebbende doet een beroep op overmacht. De heffing dient op nihil te worden vastgesteld. 4. De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist. 5.1. Op grond van het bepaalde in artikel 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) kan hij die bezwaar heeft tegen het bedrag dat op aangifte is voldaan een bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur, waarbij, volgens artikel 22j, sub b, van de AWR, de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na die van de voldoening. 5.2. Met het beleid om het bezwaar ontvankelijk te achten indien de aangifte tijdig is gedaan, doch uitstel is gegeven voor de voldoening en het bezwaarschrift overigens tijdig bij de Inspecteur is ingediend, handelt de Inspecteur, naar 's Hofs oordeel, in de geest van de wet, zodat belanghebbende in zoverre terecht ontvankelijk is geacht in zijn bezwaar. 6. Het beroep van belanghebbende op overmacht faalt. De voorschriften voor de mineralenboekhouding en de regulerende mineralenheffingen vloeien rechtstreeks voort uit de Meststoffenwet (hierna: de Wet). Wanneer de aangifte een belastbare hoeveelheid fosfaat- en stikstofverlies laat zien, zijn één of meer heffingen verschuldigd. De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden doen aan de verschuldigdheid van de fosfaatheffing niet af. 7. Het Hof heeft hierbij nog het volgende in aanmerking genomen. Gelet op het bepaalde in artikel 14 en artikel 22 van de Wet wordt ten aanzien van de regulerende mineralenheffingen onderscheid gemaakt tussen een forfaitaire mineralenheffing en een verfijnde mineralenheffing. Een belastingplichtige heeft daarbij de mogelijkheid om het systeem van forfaitaire mineralenheffing dan wel het systeem van verfijnde mineralenheffing te volgen. Een belastingplichtige kan onder voorwaarden opteren voor het systeem van verfijnde mineralenheffing. Belastingplichtigen die niet opteren voor het systeem van verfijnde mineralenheffing zijn heffingen verschuldigd overeenkomstig het systeem van forfaitaire mineralenheffing. Voor het systeem van verfijnde mineralenheffingen bestaat ingevolge artikel 43 van de Wet de mogelijkheid om mineralenverliezen over verschillende jaren te verrekenen. Bij deelname aan het systeem van forfaitaire mineralenheffing kunnen de mineralenverliezen van verschillende jaren niet onderling worden verrekend. Belanghebbende was, naar hij ter zitting heeft verklaard, van deze systemen op de hoogte. Nu belanghebbende voor het onderhavige jaar er-voor gekozen om forfaitaire aangifte te doen. Hierdoor heeft belanghebbende ten aanzien van de in 1999 afgevoerde mest niet de verrekeningsmogelijkheid van artikel 43 van de Wet. 8. Daarnaast komt belanghebbende niet in aanmerking voor de Vrijstellingsregeling waterschade Meststoffenwet 1998 (hierna: de Regeling). Blijkens deze Regeling komen alleen akker- en tuinbouwbedrijven, die voor het systeem van verfijnde mineralenheffing hebben geopteerd, voor een vrijstelling van heffingen in aanmerking. De Regeling heeft betrekking op fosfaat- en stikstofverliezen als gevolg van het op het land achterblijven van gewassen die vanwege de extreme regenval niet konden worden geoogst. Voor zover belanghebbende in dit verband een beroep op het gelijkheidsbeginsel doet, faalt dit beroep nu hier geen sprake is van gelijke gevallen. Het bij belanghebbende opgetreden fosfaatverlies is immers veroorzaakt door het niet kunnen afvoeren van kippenmest en niet door op het land achtergebleven gewassen. 9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. 10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze uitspraak is vastgesteld op 22 mei 2003 door mr. Schuurman en op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mr. Salomons. (Salomons) (Schuurman) Aangetekend aan Partijen verzonden: Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt, is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.