Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0501

Datum uitspraak2003-07-28
Datum gepubliceerd2003-07-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers4502-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overval op juwelier Tilburg


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer: 4502-02 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman 2 De tenlastelegging. De verdachte staat terecht, terzake dat hij op of omstreeks 28 februari 2002 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een juwelierszaak een hoeveelheid horloges en/of sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier Pijnenburg, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meer medewerker(s) van die Juwelierszaak en/of een of meer aanwezige perso(o)n(en) in die juwelierszaak, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld (met name) hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gericht, althans getoond aan die medewerker(s) en/of die aanwezige perso(o)n(en) en/of die medewerker(s) en/of die aanwezige perso(o)n(en) dreigend heeft/hebben toegevoegd:"Liggen, motherfuckers, dit is een overval", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of met een hamer een of meer vitrinekast(en) in die juwelierszaak kapot heeft/hebben geslagen. 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 februari 2002 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een juwelierszaak een hoeveelheid horloges en sieraden, toebehorende aan Juwelier Pijnenburg, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen medewerkers van die Juwelierszaak en aanwezige personen in die juwelierszaak, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader een vuurwapen, hebben gericht op, die medewerkers en die aanwezige personen en die medewerkers en die aanwezige personen dreigend hebben toegevoegd:"Liggen, motherfuckers, dit is een overval", en met een hamer vitrinekasten in die juwelierszaak kapot hebben geslagen. Hetgeen hiervoor meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. Op 28 februari 2002 is een overval gepleegd op Juwelier Pijnenburg te Tilburg. Uit de aangifte en diverse getuigenverklaringen blijkt dat twee personen de winkel zijn binnengedrongen. Met een hamer zijn vitrinekasten kapotgeslagen. De eigenaar van de juwelierszaak heeft vervolgens op beide overvallers geschoten, waarna één van de overvallers gevlucht is. Verdachte heeft ter terechtzitting betwist dat hij op 28 februari 2002 is behandeld in het AMC-ziekenhuis aan een schotwond. Verklaard is dat de verwonding is opgelopen tijdens een vechtpartij met een aantal Antillianen. Voor de rechtbank echter staat vast dat verdachte op de dag van de overval is behandeld aan een schotwond in het AMC-ziekenhuis in Amsterdam. De verklaring van verdachte omtrent zijn verwonding en de ondergane behandeling acht de rechtbank ongeloofwaardig. Hieromtrent wordt overwogen dat verdachte op een door hem op 11 maart 2002 ingevuld aanvraagformulier voor een verzekering heeft aangegeven dat hij opgenomen is geweest in verband met een schotwond en dat hij nog fysiotherapie krijgt. Uit informatie van het AMC-ziekenhuis blijkt ook dat verdachte op 28 februari 2002 aldaar is behandeld. Tevens heeft de getuige [getuige] verklaard dat verdachte [verdachte] hem heeft verteld dat sprake was van een schotwond. Voorts is door verdachte ter terechtzitting betwist dat zijn personenauto op 28 februari 2002 in Tilburg is geweest. Voor de rechtbank staat evenwel vast dat de auto van verdachte, een Fiat Bravo met het kenteken [kenteken], kort voor de overval wel in Tilburg is gesignaleerd. De getuige [getuige] heeft in de omgeving van de juwelierszaak kort voor de overval een zwarte personenauto stil zien staan met het kenteken [kenteken]. Bij een nader verhoor heeft getuige [getuige] aangegeven dat hij de betreffende personenauto zou herkennen aan de achterlichten. Vervolgens is [getuige] geconfronteerd met de auto van verdachte. Daarbij is door [getuige] verklaard dat de achterzijde van de auto lijkt op de auto die hij heeft gezien op 28 februari 2002 in Tilburg, echter dat hij zich de sierlijsten rond de achterlichten niet kon herinneren. Nadat aanwezige politiefunctionarissen de sierkappen hadden verwijderd, werd de personenauto van verdachte herkend als zijnde de auto die op 28 februari 2002 in Tilburg aan de Kloosterstraat stond. Omtrent de sierkappen heeft verdachte verklaard dat deze reeds vóór 28 februari 2002 waren aangebracht. Gelet op de verklaring van de getuige [getuige] acht de rechtbank deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. De door de raadsman van verdachte ter terechtzitting aangevoerde omstandigheid dat van verdachte geen DNA-materiaal is aangetroffen in de juwelierszaak doet niets af aan hetgeen hiervoor is overwogen. Dat geen DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen brengt niet per definitie met zich mee dat verdachte niet in de juwelierszaak is geweest. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Verdachte en zijn mededader hebben zich op 28 februari 2002 schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een juwelierszaak in het centrum van Tilburg. In het winkelgedeelte van de juwelierszaak bevonden zich op het moment van de overval vier personen. Deze personen werden door verdachte en zijn mededader onder dreiging van een vuurwapen gedwongen op de grond te gaan liggen. Nadat zij op de grond lagen hebben verdachte en zijn mededader met een hamer de ruiten van vitrinekasten kapotgeslagen, waarna zij sieraden in hun tassen zijn gaan stoppen. Voor de aanwezigen in de juwelierszaak hebben verdachte en zijn mededader een zeer angstige situatie doen ontstaan. Slachtoffers van dergelijke misdrijven ondervinden vaak nog gedurende langere tijd psychische hinder van hetgeen hen overkomen is. Daarnaast is veel materiële schade aangericht door het gewelddadige optreden van verdachte en zijn mededader. Ook brengt dit soort feiten een grote maatschappelijke onrust met zich mee. Met name juweliers worden gedwongen steeds verdergaande beveiligingsmaatregelen te treffen doordat zij steeds vaker het slachtoffer dreigen te worden van dergelijke misdrijven. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zeer ernstige misdrijf waarop een gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te volgen. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en terbeschikkingstelling. Terzake de terbeschikkingstelling heeft de officier van justitie aangevoerd dat hij van oordeel is dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat de veiligheid van personen en goederen in gevaar is. Hierbij heeft de officier van justitie gewezen op een rapport dat is uitgebracht door psycholoog Van Eik op 29 april 1998. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank betrokken het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister betreffende verdachte waaruit blijkt dat verdachte reeds diverse malen met justitie in aanraking is geweest, onder meer terzake vermogensdelicten waarbij geweld is gebruikt. Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank voorts overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het wetboek van strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 25 juli 2002 is veroordeeld door de rechtbank te 's-Gravenhage tot 5 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf in verband met overtreding van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 310 en 311 van het wetboek van strafrecht en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf voor de hierboven genoemde datum gepleegd. Met betrekking tot de vordering van de officier van justitie om verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te veroordelen tot een terbeschikkingstelling, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet geen reden om verdachte daartoe te veroordelen. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een observatie door het Pieter Baan Centrum. Andere onderzoeken, de geestvermogens van verdachte betreffende, zijn ook niet verricht. Omtrent het psychologisch rapport van psycholoog Van Eik merkt de rechtbank op dat zij daaraan voorbij gaat en dit rapport niet bij haar beoordeling betrekt, gelet op de omstandigheid dat het rapport inmiddels 5 jaar oud is. Weliswaar bestaat de mogelijkheid tot het opleggen van een terbeschikkingstelling op grond van het bepaalde in artikel 37a, derde lid, van het wetboek van strafrecht, bezien in samenhang met artikel 37, derde lid, van het wetboek van strafrecht, ook zonder advies van twee gedragsdeskundigen bij weigering van een verdachte medewerking te verlenen aan het onderzoek, echter de rechtbank ziet thans in de persoon van verdachte geen aanleiding hem de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen nu niet is gebleken dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte. De rechtbank acht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op hetgeen in soortgelijke zaken als straf wordt opgelegd, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. 12 De overwegingen omtrent de verbeurdverklaring. Het volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp: een personenauto, merk Fiat, type Bravo, kleur: zwart, kenteken [kenteken] is vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat het bewezen verklaarde feit is begaan en voorbereid met behulp van die personenauto. De rechtbank gaat er voorts van uit deze personenauto, in ieder geval tot de dag van inbeslagname, aan verdachte toebehoorde. 13 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij A. Pijnenburg Tilburg B.V., Heuvelstraat 61, 5038 AC Tilburg, heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 48.012,56 terzake van hetgeen hiervoor is bewezen verklaard. De vordering van de benadeelde partij A. Pijnenburg Tilburg B.V. is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering en dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij [benadeelde[benadeelde partij], heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 700,00 terzake van hetgeen hiervoor is bewezen verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van dat bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 700,00 terzake geleden immateriële schade redelijk en billijk. Daarom kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. De benadeelde partijen M.M.P.A. Pijnenburg, N.A.M. Slaats en J.C.H. van Ooyen hebben schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 3.250,00 respectievelijk € 1.000,00 en € 1.395,00, terzake van hetgeen hiervoor is bewezen verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat genoemde benadeelde partijen als gevolg van dat bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank acht een bedrag van € 700,00 terzake geleden immateriële schade redelijk en billijk. Daarom kunnen de vorderingen telkens tot dat bedrag worden toegewezen. De overige gedeelten van de vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet van zo eenvoudige aard dat die vorderingen zich lenen voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat laatstgenoemde benadeelde partijen in dat deel van hun vorderingen niet ontvankelijk zijn en dat dit deel van de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedragen ten behoeve van de slachtoffers [benadeelde partij], M.M.P.A. Pijnenburg, N.A.M. Slaats en J.C.H. van Ooyen, nu verdachte jegens hen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan hen door het strafbare feit is toegebracht. De benadeelde partijen R.H.L.C. Libregts en M. Aalbers hebben schadevergoeding gevorderd terzake van hetgeen hiervoor is bewezen verklaard. De hoogte van hun vorderingen is niet aangegeven. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat zij niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. 14 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 63, 310 en 312 van het wetboek van strafrecht. 15 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaar. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Zij verklaart verbeurd de onder 12 omschreven personenauto. Zij bepaalt dat de benadeelde partij A. Pijnenburg Tilburg B.V. niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Zij veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, begroot op nihil.(BP.16) Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering. (BP.06) Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van veertien (14) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting, opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen en vice versa, indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag komt te vervallen. Zij wijst de vordering van de benadeelde partij M.M.P.A. Pijnenburg toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering. Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.10) Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer M.M.P.A. Pijnenburg, te betalen een som geld ten bedrage van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van veertien (14) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting, opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij Pijnenburg van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen en vice versa, indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag komt te vervallen. Zij wijst de vordering van de benadeelde partij N.A.M. Slaats toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering. Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.10) Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer N.A.M. Slaats, te betalen een som geld ten bedrage van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van veertien (14) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting, opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij Slaats van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen en vice versa, indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag komt te vervallen. Zij wijst de vordering van de benadeelde partij J.C.H. van Ooyen toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering. Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.10) Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer J.C.H. van Ooyen, te betalen een som geld ten bedrage van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van veertien (14) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting, opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij Van Ooyen van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen en vice versa, indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag komt te vervallen. Zij bepaalt dat de benadeelde partij R.H.L.C. Libregts niet-ontvankelijk is. Zij veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, begroot op nihil (BP.15) Zij bepaalt dat de benadeelde partij M. Aalbers niet-ontvankelijk is. Zij veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, begroot op nihil (BP.15) Dit vonnis is gewezen door mr. Cohen-Koningsveld, voorzitter, mr. Bakx, vice-president en mr. Zeijen, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier Van den Goorbergh en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 juli 2003.