Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0532

Datum uitspraak2003-07-30
Datum gepubliceerd2003-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206512/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 mei 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de Staatssecretaris) appellant meegedeeld dat hij voornemens is de geslachtsnaam van de zoon van appellant voor wijziging in [naam] in aanmerking te doen komen.


Uitspraak

200206512/1. Datum uitspraak: 30 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], [land], tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 17 oktober 2002 in het geding tussen: appellant en de Staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 30 mei 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de Staatssecretaris) appellant meegedeeld dat hij voornemens is de geslachtsnaam van de zoon van appellant voor wijziging in [naam] in aanmerking te doen komen. Bij besluit van 4 oktober 2001 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 oktober 2002, verzonden op 22 oktober 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 1 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 24 maart 2003 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend. Bij brief van 29 maart 2003 heeft [partij], door de Afdeling op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen, een memorie ingediend. Appellant heeft bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2003, te kennen gegeven niet persoonlijk ter zitting te zullen verschijnen en heeft daarbij voorts een toelichting op het door hem ingestelde hoger beroep overgelegd. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juli 2003, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door J.L. Roosendaal, ambtenaar bij het ministerie, en [partij], zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen appellant in hoger beroep betoogt komt grotendeels neer op een herhaling van de door hem bij de rechtbank aangevoerde en door de rechtbank behandelde gronden. De rechtbank heeft daarbij op goede gronden overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat een of meerdere instanties procedureel dermate onzorgvuldig hebben gehandeld dat de bedenkingen van appellant tegen de naamswijziging daardoor onvoldoende in de advisering en de besluitvorming zijn meegenomen en de belangen van appellant wezenlijk zijn geschaad. Er is voorts geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het voornemen van de Staatssecretaris tot het in aanmerking doen komen van wijziging van de geslachtsnaam van de zoon van appellant in strijd zou zijn met de voorwaarden voor geslachtsnaamwijziging van het Besluit houdende regels voor geslachtsnaamwijziging (hierna: het Besluit). De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van appellant dat zijn zoon de gevraagde naamswijziging niet zou willen of dat de verklaring van zijn zoon onder relevante negatieve beïnvloeding van zijn moeder is afgelegd. Voorts heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de Staatssecretaris zich op basis van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval de belangen als bedoeld in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van het Besluit zich niet tegen de naamswijziging verzetten. Gelet op het voorgaande kan niet worden staande gehouden dat het door de Staatssecretaris gehandhaafde besluit van 30 mei 2001 onrechtmatig is. De rechtbank is tot geen ander oordeel gekomen. 2.2. Voorzover appellant in hoger beroep stelt zich niet te kunnen verenigen met de beslissing van de rechtbank om de door hem ter zitting bij de rechtbank meegebrachte getuigen niet te horen, overweegt de Afdeling dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor de conclusie dat de rechtbank niet tot haar oordeel is kunnen komen. 2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Zwemstra Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2003 391.