Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0586

Datum uitspraak2003-07-24
Datum gepubliceerd2003-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304661/1.
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 juli 2003 heeft verweerder heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 1.1.1 van bijlage B van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. De dwangsom is vastgesteld op € 500,00 per keer dat geconstateerd wordt dat bovengenoemd voorschrift wordt overtreden. Er wordt maximaal een keer per dag gemeten. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 5.000,00. Voor de last onder dwangsom geldt een begunstigingstermijn van twee weken.


Uitspraak

200304661/1. Datum uitspraak: 24 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 juli 2003 heeft verweerder heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 1.1.1 van bijlage B van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. De dwangsom is vastgesteld op € 500,00 per keer dat geconstateerd wordt dat bovengenoemd voorschrift wordt overtreden. Er wordt maximaal een keer per dag gemeten. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 5.000,00. Voor de last onder dwangsom geldt een begunstigingstermijn van twee weken. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 16 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juli 2003, waar verzoeker, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. S. Hartog-Dahmeijer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel wordt in de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. 2.2. Verzoeker stelt dat verweerder niet in redelijkheid tot het opleggen van de desbetreffende last onder dwangsom kon overgaan aangezien verzoeker reeds een aanvraag had ingediend voor een bouwvergunning voor een nieuwe voorpui, bij oprichting waarvan de geluidgrenswaarden volgens hem zouden kunnen worden nageleefd, en deze niet eerder dan medio september 2003 zal kunnen worden geplaatst. Het is zijns inziens slechts mogelijk om binnen de begunstigingstermijn van twee weken aan de last onder dwangsom te voldoen, indien de geluidinstallatie buiten werking wordt gesteld. Dit heeft tot gevolg dat hij geen klanten in zijn inrichting zal ontvangen, hetgeen tot grote economische schade leidt, aldus verzoeker. 2.3. Verweerder heeft de last onder dwangsom opgelegd vanwege de grote overschrijding van de geldende geluidnormen. Hij stelt zich op het standpunt dat aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan door de geluidbelasting vanwege de muziekinstallatie te beperken. Om deze reden en om de belangen van omwonenden te beschermen heeft hij besloten een begunstigingstermijn van twee weken, als bedoeld in artikel 5:32, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan het besluit te verbinden. 2.4. Ingevolge voorschrift 1.1.1, onder a, van bijlage B behorend bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen (hierna: het Besluit) mag onder meer het equivalente geluidniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, ter plaatse van de gevels van woningen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. 2.5. Vaststaat dat op 8 december 2002 is geconstateerd dat het equivalente geluidniveau ter plaatse van de gevels van woningen als gevolg van het in werking zijn van de inrichting in de nachtperiode 67 dB(A) bedraagt. Uit metingen op 22 december 2002, 16 maart 2003 en 30 maart 2003 is gebleken dat de geluidbelasting in nachtperiode 42 tot 60 dB(A) bedraagt. Dit betekent dat de in voorschrift 1.1.1, onder a, opgenomen geluidnorm voor de nachtperiode wordt overschreden. Verweerder is derhalve bevoegd handhavend op te treden. 2.6. De Voorzitter stelt vast dat de geluidgrenswaarde voor de nachtperiode in aanzienlijke mate wordt overschreden. Verzoeker is reeds op 18 december 2002 op de hoogte gesteld van het feit dat overtreding van vorenstaand geluidvoorschrift plaatsvond vanwege het in werking zijn van zijn inrichting. Vaststaat dat nog geen technische en bouwkundige maatregelen zijn getroffen om overschrijding van de geluidnormen afdoende tegen te gaan. Verzoeker heeft inmiddels wel een aanvraag voor een bouwvergunning voor een nieuwe voorpui ingediend. Vaststaat dat deze pui vooralsnog niet zal kunnen worden gerealiseerd. De Voorzitter constateert dat verzoeker aan Archiobel International B.V. opdracht heeft gegeven akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidwering ten opzichte van bovenwoningen van derden en overige woningen in de directe omgeving. In het akoestisch onderzoeksrapport van 10 juli 2003 staat dat nog aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan, indien het muziekgeluidniveau 81 dB(A) aan de achterzijde en 72 dB(A) aan de voorzijde van de inrichting bedraagt. Op grond daarvan moet het er voor worden gehouden dat, in afwachting van de noodzakelijke voorzieningen, de geluidinstallatie niet totaal buiten werking behoeft te worden gesteld om aan de geluidgrenswaarden te kunnen voldoen. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van verzoeker rekening houdend met de mogelijkheden van het pand de bedrijfsvoering aan te passen aan de voorschriften die in het Besluit zijn gesteld. Gelet op het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat verweerder in redelijkheid handhavend heeft kunnen optreden. Bij afweging van de betrokken belangen heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten de begunstigingstermijn te beperken tot twee weken. 2.7. De Voorzitter ziet geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Melse Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2003 191-353.