Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0598

Datum uitspraak2003-07-30
Datum gepubliceerd2003-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200206293/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen de vergroting en verbouwing van een woning, een garage en een kantoor op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) in afwijking van de aan [vergunninghoudster] verleende bouwvergunning, afgewezen.


Uitspraak

200206293/1. Datum uitspraak: 30 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 18 oktober 2002 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Heerlen. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (hierna: het college) het verzoek van appellant om handhavend op te treden tegen de vergroting en verbouwing van een woning, een garage en een kantoor op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) in afwijking van de aan [vergunninghoudster] verleende bouwvergunning, afgewezen. Bij besluit van 18 december 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voorzover het de op de eerste verdieping geplaatste deur betreft, het besluit van 8 mei 2001 in zoverre herroepen, en, onder aanvulling van de motivering van dat besluit, het bezwaar overigens ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 oktober 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 25 februari 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend. Bij brief van 13 maart 2003 heeft [vergunninghoudster] van antwoord gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door J.L.P. Heijboer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar verschenen [vergunninghoudster]. 2. Overwegingen 2.1. Bij besluit van 8 april 1999 heeft het college aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van een woning en het aanbouwen van een garage en kantoor op het perceel. Dit besluit is in rechte niet meer aantastbaar. 2.2. Niet in geschil is dat in strijd met artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, in afwijking van deze bouwvergunning is gebouwd. Het college was derhalve bevoegd tot handhavend optreden. 2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan het bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen een illegale situatie. 2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid kon afzien van handhavend optreden. Volgens appellant is geen sprake van een slechts marginale overschrijding van de vergunde nokhoogte van de op de uitbreiding van de woning geplaatste kap en leidt de van de bouwvergunning afwijkende, hogere situering van een tweetal ramen in de zijgevel van de uitbreiding tot verlies van privacy. 2.5. Ten einde te kunnen vaststellen in welke mate afwijkend van de bouwvergunning is gebouwd heeft het college op 21 december 2000 een meting van de woning laten verrichten. Daaruit blijkt dat de nokhoogte van de kap 8,97 m bedraagt in plaats van de vergunde 8,75 m en dat de bovenzijden van de ramen 26 cm hoger (5,26 m) in de zijgevel zijn geplaatst dan volgens de vergunning is toegestaan (5,00 m). Gelet op deze geringe afwijkingen van de bouwvergunning alsook de ingrijpendheid van de bouwkundige aanpassingen die nodig zijn om de uitbreiding daarmee in overeenstemming te brengen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in dit geval in redelijkheid kon afzien van handhavend optreden. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan zich niet verzet tegen het bouwwerk zoals dat is gerealiseerd. Appellant heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat, in vergelijking met de vergunde situatie, de daarvan afwijkende situering van de ramen leidt tot een onaanvaardbaar verlies van privacy. 2.6. De omstandigheid dat, naar appellant stelt, het college bouwvergunning heeft verleend in de wetenschap dat de gerealiseerde uitbreiding niet in overeenstemming was met de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen, leidt niet tot een ander oordeel. De bij de voorbereiding van een besluit in acht te nemen zorgvuldigheid brengt mee dat het college zich er van dient te vergewissen dat de legaliserende bouwaanvraag in overeenstemming is met de feitelijke situatie. Laat het college dat na, dan kan hierin voor de rechter grond zijn gelegen de op die aanvraag verleende bouwvergunning te vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. In deze procedure staat de voor de uitbreiding verleende, inmiddels onherroepelijke, bouwvergunning echter niet ter toets. 2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Molenaar Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2003 27-412.