Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0599

Datum uitspraak2003-07-30
Datum gepubliceerd2003-07-30
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203304/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 april 2000 heeft appellant sub 1, met toepassing van artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg), nader aangegeven gronden aangewezen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van die wet van toepassing zijn. Hoger beroep van LJN AE2494


Uitspraak

200203304/1. Datum uitspraak: 30 juli 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1. de raad van de gemeente Heiloo, 2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 18 april 2002 in het geding tussen: 1. [partijen], wonend te [woonplaats], 2. appellanten sub 2 en appellant sub 1. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 april 2000 heeft appellant sub 1, met toepassing van artikel 8 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: de Wvg), nader aangegeven gronden aangewezen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 24, 26 en 27 van die wet van toepassing zijn. Bij besluit van 5 juni 2001 heeft appellant sub 1 de daartegen door [partijen]. en appellanten sub 2 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 april 2002, verzonden op 7 mei 2002, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) de daartegen door [partijen]. en appellanten sub 2 ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, het besluit van appellant sub 1 van 10 april 2000 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellant sub 1 en appellanten sub 2 bij faxberichten, beide bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 1 en appellanten sub 2 hebben hun hoger beroep beide aangevuld bij separate brieven van 17 juli 2002. Bij brief van 16 januari 2003 heeft appellant sub 1 van antwoord gediend. Bij brief van 31 januari 2003 hebben appellanten sub 2 van antwoord gediend. Bij brief van 27 december 2002, aangevuld bij brief van 24 maart 2003, heeft [een van de partijen] een memorie ingediend. Voorts heeft [een van de partijen] bij brief van 14 januari 2003 een memorie ingediend. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2003, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. J.F. de Groot, advocaat te Amsterdam, en appellanten sub 2 in persoon, bijgestaan door mr. N.A.M. Oor, advocaat te Alkmaar, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [een van de partijen], vertegenwoordigd door [gemachtigde]. 2. Overwegingen 2.1. Ten aanzien van het hoger beroep van appellanten sub 2 overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt voorop dat het hoger beroep van appellanten sub 2, anders dan zij betogen, niet met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geacht kan worden mede betrekking te hebben op het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heiloo (hierna: het college) van 5 april 2002, waarbij het college met toepassing van artikel 6 van de Wvg een voorstel aan de raad heeft gedaan tot het vestigen van het voorkeursrecht op een aantal nader aangewezen percelen. Dat besluit is geen besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb, aangezien het geen wijziging of intrekking van het hier in het geding zijnde besluit inhoudt, zodat reeds daarom artikel 6:19 van de Awb niet kan worden toegepast ten aanzien van dat besluit. 2.2. De administratieve rechter is in het kader van de Awb alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen indien sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Waar zulk een geschil niet (langer) bestaat, kan van de rechter geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend met het oog op de principiële betekenis daarvan. In het onderhavige geval is geen sprake van een geschil over een besluit. De rechtbank heeft immers zowel de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd als de beslissing in primo herroepen. Niet valt in te zien welk belang appellanten sub 2 overigens hebben bij een beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling laat daarbij in het midden of [een van de appellanten sub 2], die ten tijde in dit geding van belang slechts koper dan wel houder van een koopoptie was, in een eerder stadium van de procedure een rechtens in aanmerking te nemen belang had. Gelet op het vorenstaande dienen appellanten sub 2 niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun hoger beroep wegens het ontbreken van processueel belang. 2.3. Ten aanzien van het hoger beroep van appellant sub 1 overweegt de Afdeling als volgt. In artikel 2a, eerste lid, van de Wvg is bepaald dat een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of artikel 8, eerste lid, genomen kan worden door de raad van een gemeente, waaraan zelfstandig of samen met andere gemeenten blijkens nationaal of provinciaal ruimtelijk beleid uitbreidingscapaciteit is toegedacht of gegeven. In gevallen waarin een zodanige capaciteit niet is toegedacht of toegekend, wordt het besluit niet genomen, dan nadat van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar is verkregen. In artikel 8, eerste lid, van de Wvg, voor zover hier van belang, is bepaald dat de gemeenteraad gronden kan aanwijzen waarop de artikelen 10 […], 11-24, 26 en 27 van toepassing zijn, voor zover die gronden nog niet zijn opgenomen in een ter inzage gelegd ontwerp van een structuurplan als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of van een bestemmingsplan, waarbij aan de betrokken gronden een gewijzigde bestemming wordt toegedacht onderscheidenlijk gegeven. 2.4. Appellant sub 1 heeft bij besluit van 10 april 2000 met toepassing van artikel 8 van de Wvg en na afgifte van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 2a van de Wvg van het college van gedeputeerde staten een voorkeursrecht gevestigd op een aantal nader aangewezen gronden in het gebied aangeduid als Zandzoom te Heiloo ten behoeve van de ontwikkeling van woningbouw. 2.5. In de beslissing op bezwaar heeft appellant sub 1 het primaire besluit gehandhaafd, waarbij is overwogen – kort samengevat – dat de afgegeven verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten een algemene werking heeft en dat verder aan de in de wet gestelde voorwaarden is voldaan, zodat de vereiste wettelijke grondslag voor toepassing van de Wvg aanwezig is. 2.6. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat met het streekplan Noord-Holland-Noord aan Heiloo uitbreidingscapaciteit is gegeven als bedoeld in artikel 2a van de Wvg, welke uitbreidingscapaciteit is gespecificeerd, omdat hierin aan Heiloo slechts een taakstelling is gegeven ten aanzien van de voorziening in de behoefte aan bedrijventerrein. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit jurisprudentie van de Afdeling in de zaken no. H01.98.1463 van 8 maart 1999 (BR 1999, blz. 424) en no. 199903561/1 van 26 oktober 2000 (BR 2001, blz. 127) niet valt op te maken dat wanneer niet in algemene zin uitbreidingscapaciteit is gegeven, maar zoals in dit geval een naar de beoogde functie duidelijk gespecificeerde uitbreidingscapaciteit, een voorkeursrecht kan worden gevestigd dat geen verband houdt met die gespecificeerde uitbreidingscapaciteit. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de in het streekplan Noord-Holland-Noord aan Heiloo gegeven uitbreidingscapaciteit voor de aanleg van een bedrijventerrein geen bevoegdheid geeft tot vestiging van het in geding zijnde voorkeursrecht. Gelet hierop en voorts in aanmerking genomen dat de afgegeven verklaring van geen bezwaar van 8 februari 2000 naar haar oordeel evenmin grondslag kan bieden voor de vestiging van het in geding zijnde voorkeursrecht, heeft de rechtbank aanleiding gezien de beslissing op bezwaar te vernietigen en de beslissing in primo te herroepen. 2.7. Appellant sub 1 bestrijdt dit oordeel van de rechtbank met succes. Zoals de Afdeling - onder meer - in haar door de rechtbank aangehaalde uitspraken heeft overwogen valt uit de wetsgeschiedenis van de wijziging van de Wvg af te leiden dat het bij het toedenken of geven/toekennen van uitbreidingscapaciteit, als bedoeld in het eerste lid van artikel 2a van de Wvg, niet gaat om een blijkens bovengemeentelijk ruimtelijk beleid toegelaten ruimte voor aanvullende bebouwing, maar om een uit bovengemeentelijk beleid voortvloeiende taakstelling (Nadere Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 235, nr. 202d, p. 4). Uit het streekplan Noord-Holland-Noord 1994 (blz. 37 e.v.) komt naar voren dat verdere uitbreiding van het bedrijventerrein Boekelermeer in zuidelijke richting op het grondgebied van Heiloo noodzakelijk is. Dat hier sprake is van uitbreidingscapaciteit in de zin van artikel 2a van de Wvg wordt bevestigd in de bijlage bij de brief van het college van gedeputeerde staten aan burgemeester en wethouders van de gemeenten in Noord-Holland van 3 juni 1997. Naar het oordeel van de Afdeling gaat het hierbij om de gehele gemeente waaraan in algemene zin uitbreidingscapaciteit is toegekend in de zin van artikel 2a van de Wvg. Uit de tekst van de wet noch uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat er meer is vereist dan dat aan de desbetreffende gemeente uitbreidingscapaciteit is toegedacht of gegeven. Een verband als door de rechtbank bedoeld, is derhalve niet noodzakelijk om de gemeenteraad bevoegd te doen zijn om een aanwijzingsbesluit te nemen. De desbetreffende overwegingen van de rechtbank berusten dan ook op een onjuiste interpretatie van voormelde uitspraken van de Afdeling. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat appellant sub 1, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, gezien de toegedachte uitbreidingscapaciteit bevoegd was het aanwijzingsbesluit van 10 april 2000 te nemen en dat in bezwaar te handhaven. Dat appellant sub 1 in de veronderstelling verkeerde dat van het college van gedeputeerde staten een verklaring van geen bezwaar diende te worden verkregen, doet hieraan niet af. 2.8. Gelet op het vorenstaande behoeft de Afdeling niet toe te komen aan hetgeen appellant sub 1 in hoger beroep heeft aangevoerd ten aanzien van het oordeel van de rechtbank inzake de door hem gevraagde verklaring van geen bezwaar. 2.9. Het hoger beroep van appellant sub 1 is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State ter verdere behandeling en beslissing terugwijzen naar de rechtbank. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep van appellanten sub 2 niet-ontvankelijk; II. verklaart het hoger beroep van appellant sub 1 gegrond; III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 18 april 2002, reg. nrs. 00/1400, 01/1154, 01/1235, 01/1267, 01/1309, 01/1324, 01/1325, 01/1328, 01/1333 en 01/1365 BESLU; IV. wijst de zaak naar de rechtbank terug. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Broodman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2003 45-391.