Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0649

Datum uitspraak2003-07-30
Datum gepubliceerd2003-07-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/610055-00
Statusgepubliceerd
SectorPresident


Indicatie

artikel 82 Wet toezicht kredietwezen 1992


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/610055-00 uitspraak d.d. : 30 juli 2003 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige economische kamer, in de zaak tegen: naam : [verdachte] voornamen : [voornamen verdachte] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 mei, 10, 13, 16, 18, 20, 23, 25, 26 en 30 juni, 2, 4, 7, 9 en 16 juli 2003. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: zij in of omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot en met 14 september 1999 in de gemeente Echt en/of elders in het arrondissement Roermond en/of in de gemeente Geleen en/of elders in het arrondissement Maastricht en/of in het/de arrondissement(en) 's-Hertogenbosch en/of Breda en/of elders in Nederland en/of in Maasmechelen en/of elders in België tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van [benadeelde partij 1] (AG/260) en/of [benadeelde partij 2] (AG/179, AG/242, AG/264) en/of [benadeelde partij 3] (AG/156) en/of [benadeelde partij 4] (AG/101) en/of [benadeelde partij 5] (AG/156) en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), in elk geval van het publiek, heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of ter beschikking heeft gehad en/of opzettelijk in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van [benadeelde partij 1] (AG/260) en/of [benadeelde partij 2] (AG/179, AG/242, AG/264) en/of [benadeelde partij 3] (AG/156) en/of [benadeelde partij 4] (AG/101) en/of [benadeelde partij 5] (AG/156) en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en), in elk geval van het publiek, aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden. (De in deze tenlastelegging voorkomende termen en begrippen worden, voorzover daaraan in de Wet toezicht kredietwezen 1992 betekenis is gegeven, geacht in die betekenis te worden gebezigd.) (artikel 82 Wet toezicht kredietwezen 1992) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie 5.1 De rechtbank overweegt aangaande het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM het volgende. 5.1.1 De zaak tegen de verdachte hangt samen met tal van zaken tegen andere verdachten, waarin een buitengewoon omvangrijk onderzoek - waarin honderden getuigen zijn gehoord, honderden certificaten zijn onderzocht, vele rechtshulpverzoeken zijn uitgegaan en afgewikkeld, tienduizenden pagina's proces-verbaal zijn opgemaakt - heeft plaatsgevonden De aanvankelijke verdenkingen, die op tal van strafbaarstellingen waren gegrond, hebben uiteindelijk geleid tot een tenlastelegging op grond van artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992). Deze omvang en complexiteit zijn mede debet aan de lange duur. De lange duur wordt eveneens verklaard doordat de rechtbank ambtshalve de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Roermond opdracht heeft gegeven tot het horen van getuigen die in gelijktijdig lopende strafzaken door de verdediging waren opgegeven. 5.1.2 De rechtbank zag en ziet in deze zaken geen andere uitweg dan gelijktijdige behandeling van alle zaken, gelet op de verdragsrechtelijke opdracht strafzaken binnen een redelijke termijn te behandelen. Achtereenvolgende behandeling - al of niet in verschillende kamers - is daarbij (nog daargelaten het arbitraire antwoord op de vraag wiens zaak het eerst en wiens zaak het laatst wordt behandeld ) een slechter alternatief. Er is wel degelijk sprake van maatschappelijk belang bij gelijktijdige behandeling, gelet op de ophef van deze zaak en het vertrouwen dat in de financiële wereld moet kunnen worden gesteld. Ook telt zwaar mee dat nagenoeg ieder van de honderden gevoegde benadeelde partijen de vordering instelt tegen meer dan een verdachte. 5.1.3 De rechtbank acht de termijn van berechting - gelet op de omvang van het aan verdachte verweten strafbare feit - evenwel met de verdediging zeer lang. De uitspraak in de strafzaak vindt plaats op 30 juli 2003, die in de ontnemingzaak op 11 december 2003 of zoveel eerder als mogelijk. De rechtbank acht in het tijdsverloop gezien al het voorgaande geen grond voor niet-ontvankelijkheid. 5.2 Voor zover de ten laste gelegde feiten in België zijn gepleegd, overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 5 lid 1 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit hetwelk door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld. Aan verdachte is ten laste gelegd - kort gezegd - de opzettelijke overtreding van artikel 82 lid 1 Wtk 1992. Dit feit is strafbaar gesteld in artikel 1 sub 2 juncto artikel 6 van de Wet op de economische delicten (WED). Opzettelijke overtreding van artikel 1 sub 2 WED levert op grond van artikel 2 lid 1 WED een misdrijf op. Aan verdachte is derhalve een misdrijf ten laste gelegd. Verdachte heeft de Nederlandse nationaliteit. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie een aantal bepalingen - waaronder artikel 4 - van de Belgische Wet op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen overgelegd. Deze bepalingen vormen de Belgische pendant van artikel 82 lid 1 Wtk 1992. Overtreding van artikel 4 van de Wet op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen is strafbaar op grond van artikel 104 van deze wet en wordt bedreigd met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van € 50 tot € 10.000 of met een van die straffen. Het verweer van de raadsman dat de Nederlandse strafwet niet van toepassing is op in België gepleegde artikel 82 Wtk 1992-activiteiten, wordt derhalve verworpen. 5.3 De raadsman heeft verder aangevoerd dat, indien de rechtbank tot het oordeel komt dat opzet niet vereist is op handelen in strijd met artikel 82 Wtk 1992, het openbaar ministerie in zijn vervolging terzake van het misdrijf van artikel 82 Wtk 1992 niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu sprake is van vervolgingswillekeur. Het openbaar ministerie heeft zonder enige rechtsgrond verdachte vervolgd voor misdrijf, terwijl exact dezelfde handeling zowel als misdrijf als overtreding kan worden vervolgd. De rechtbank verwerpt dit beroep op niet ontvankelijkheid. De beslissing om te vervolgen en waarvoor behoort tot de autonomie van het openbaar ministerie. Dat deze autonomie zou zijn beperkt in de zin als door de raadsman aangevoerd vindt geen steun in het recht. 5.4 Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: zij in de periode van 1 januari 1996 tot en met 14 september 1999 in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in Maasmechelen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden van [benadeelde partij 2] (AG/179, AG/242, AG/264) en [benadeelde partij 3] (AG/156) en/of [benadeelde partij 5] (AG/156) en [benadeelde partij 4] (AG/101) en een of meer andere personen heeft aangetrokken en/of ter beschikking heeft verkregen en/of ter beschikking heeft gehad en/of opzettelijk in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van [benadeelde partij 2] (AG/179, AG/242, AG/264) en [benadeelde partij 3] (AG/156) en/of [benadeelde partij 5] (AG/156) en [benadeelde partij 4] (AG/101) en een of meer andere personen, aantrekken en/of ter beschikking verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden. Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Het bewijs De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 8.1 De bewijsmiddelen Voor zover het vonnis is uitgewerkt, staan de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen vermeld in de alsdan aan het vonnis gehechte aanvulling. 8.2 Bijzondere overwegingen omtrent artikel 82 WTK 1992, de opzet, de avas, het bewijs 8.2.1 8.2.1.1 Omtrent doel en inhoud van artikel 82 Wtk 1992 overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 82, lid 1, Wtk 1992 legt aan een ieder het verbod op om bedrijfsmatig, al dan niet op termijn, opvorderbare gelden van het publiek aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben dan wel in enigerlei vorm te bemiddelen ter zake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden. Artikel 82 Wtk 1992 is de opvolger van artikel 42 Wtk 1978. Artikel 82 Wtk 1992 beoogt hetzelfde als artikel 42 Wtk 1978, namelijk bescherming van de belangen van crediteuren. Het verbod van artikel 82 lid 1 Wtk 1992 geldt niet voor degene op wie van toepassing is de vrijstelling of ontheffing van het tweede of derde lid. In 1992 - Besluit van 23 december 1992/BGW 92/3080, Staatscourant 1992, 253 - heeft de Minister van Financiën vrijstelling verleend van het verbod van artikel 82 lid 1 Wtk 1992, onder andere voor (kort gezegd) het - bemiddelen bij het - aantrekken etc. van opvorderbare gelden in ondeelbare bedragen van tenminste ƒ 100.000,00 of de tegenwaarde daarvan in vreemde valuta. Deze uitzondering op het verbod van artikel 82 lid 1 Wtk 1992 evenwel is in 1995 - Besluit van de Minister van Financiën van 15 februari 1995/nr. BGW 95/334-M) - geschrapt. Gevolg hiervan is dat sedert 1995 de verbodsbepaling van artikel 82 lid 1 Wtk 1992 ook van toepassing is op ondeelbare bedragen van meer dan ƒ 100.000,00. 8.2.1.2 De rechtbank is van oordeel dat activiteiten als bedoeld in artikel 82 Wtk 1992 plaatsvinden met betrekking tot het publiek indien de activiteiten plaatsvinden buiten besloten kring ten aanzien van niet professionele beleggers. Onder professioneel verstaat de rechtbank in dit kader beroepsmatig. De rechtbank merkt op dat ten aanzien van de in het dossier van de verdachte voorkomende inleggers niet gesproken kan worden van inleggers die dit beroepsmatig derhalve professioneel doen. Van een besloten kring kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gesproken indien de kring van toetreders beperkt van omvang is alsmede nauwkeurig is omschreven of bepaald. Hiervan is in casu geen sprake. 8.2.1.3 De rechtbank is van oordeel dat onder bedrijfsmatig moet worden verstaan elke incidentele of stelselmatige, in artikel 82 van de Wtk 1992 bedoelde, activiteit die in het kader van een onderneming of instelling plaatsvindt, én elke, in artikel 82 Wtk 1992 bedoelde, activiteit die geregeld en stelselmatig plaatsvindt buiten het kader van een onderneming of instelling. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen voldoende naar voren komt dat verdachte gehandeld heeft in het kader van de onderneming [algemene zaakn[medeverdachte 1] c.s. 8.2.1.4 De rechtbank is van oordeel dat ook indien niet actief wordt geworven sprake kan zijn van het aantrekken van gelden. Feit is dat verdachte zich in ieder geval aanspreekbaar heeft gehouden voor iedere geïnteresseerde en uitleg heeft gegeven, gericht op het verkrijgen van op termijn opvorderbare gelden. De rechtbank beschouwt dit als het aantrekken in de zin van artikel 82 Wtk 1992. 8.2.2. De raadsman van verdachte heeft ook - zakelijk weergegeven - het verweer gevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het overtreden van artikel 82 Wtk 1992. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Zogenaamd boos opzet - de eis dat de verdachte zich ervan bewust was in strijd met het verbod van artikel 82 lid 1 Wtk 1992 te handelen - is gelet op de tenlastelegging niet vereist. Voldoende is dat de verdachte willens en wetens - al dan niet in de vorm van voorwaardelijk opzet - (kort gezegd) bedrijfsmatig op termijn opvorderbare gelden heeft aangetrokken, ter beschikking verkregen en/of gehad en/of daarbij heeft bemiddeld, hetgeen te deze uit de bewezenverklaring voortvloeit. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen. 8.2.3 Het gevoerde Avas-verweer faalt reeds op grond van de volgende omstandigheden: - De opzet (voor zover door de verdediging bedoeld als het ontbreken van schuld) van de verweten gedraging hoeft niet gericht te zijn op het verboden zijn van de in artikel 82 Wtk 1992 omschreven gedraging. - vrijwel steeds werd door de inlegger(s) een hoge som aan inleggeld contant overhandigd, hetgeen een ongebruikelijke gang van zaken is in de financiële wereld; - ingeval van een rentebetaling werd het oorspronkelijke certificaat vernietigd, hetgeen evenzeer ongebruikelijk is, immers dit bemoeilijkt of verhindert een eventuele reconstructie door of ten behoeve van bijvoorbeeld de fiscus; - het uitzonderlijk hoge rentepercentage dat werd gegeven op de certificaten, waarvoor - inclusief de provisie van de bemiddelaar - veelal een rendement nodig was van minimaal 52 %; - de verdachte heeft zich begeven op het terrein van de financiële dienstverlening, een terrein waarop zij geen scholing had genoten en ook anderszins niet was onderlegd; het had derhalve voor de hand gelegen dat zij zich voorafgaand aan de aanvang van haar werkzaamheden had laten voorlichten door een onafhankelijke deskundige op het terrein van de financiële dienstverlening; - de verdachte was op de hoogte van de gang van zaken op het kantoor van [algemene zaakn[medeverdachte 1]. De rechtbank verwerpt derhalve de weren. 8.2.4 De rechtbank houdt bij de bewijsvoering rekening met het gegeven dat de verdediging niet in de gelegenheid is geweest verdachte [medeverdachte 1] vragen te (doen) stellen, in die zin dat zij de verklaringen van [medeverdachte 1] niet danwel niet in doorslaggevende mate tot bewijs zal bezigen. 8.2.5 De verdediging heeft aangevoerd dat geen geloof kan worden gehecht aan de verklaringen van [getuige], nu [getuige] zich in zijn verklaringen onbetrouwbaar en ongeloofwaardig heeft getoond. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat uit de diverse verklaringen van [getuige] naar voren komt dat hij meermalen in strijd met de waarheid heeft verklaard. Dit staat er niet aan in de weg om, alle verklaringen in samenhang beoordelend, de verklaringen van [getuige] ten aanzien van de rol van verdachte tot bewijs te bezigen. De rechtbank acht de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige] voldoende consistent ten aanzien van de activiteiten van verdachte met betrekking tot het aantrekken en/of bemiddelen. 9. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf: het medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82, eerste lid van de Wet toezicht kredietwezen 1992, terwijl dit feit opzettelijk wordt begaan, meermalen gepleegd. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 1 juncto artikel 6 van de Wet op de economische delicten. 10. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 11. De straffen en/of maatregelen 11.1 De algemene overwegingen Op grond van de aard van het bewezenverklaarde, alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte na te melden straffen en maatregel behoren te worden opgelegd. 11.2 De bijzondere overwegingen 11.2.1 De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 23 juni 2003 met betrekking tot de op te leggen hoofdstraf gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een alternatieve straf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. 11.2.2 De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd dat de verdachte nauwelijks een verwijt treft, de onderlinge verhoudingen zoek zijn en het gevorderde te hoog is. 11.2.3 De rechtbank heeft bij de strafoplegging meer in het bijzonder enerzijds rekening gehouden met: 1 de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving; 2 er is in de jaren vanaf 1995 tot 1999 een gigantische fraude opgezet waarvan honderden mensen het slachtoffer zijn geworden; niet alleen zijn velen daarvan hun geld kwijt maar ook velen moeten nu nog de leningen afbetalen die zij hebben gesloten als inleg voor de waardeloze waardecertificaten; het dagelijks leed is groot; verdachte heeft hieraan in de periode van 1 januari 1996 tot begin 1999 meegewerkt; 3 de mate waarin het bewezenverklaarde feit groot persoonlijk leed en psychische schade bij de slachtoffers teweeg heeft gebracht; 4 in Nederland is ter bescherming tegen naïviteit en lichtzinnigheid een vergunningenstelsel gebouwd, waardoor enigermate verzekerd is datgene die zijn geld aan een ander toevertrouwt, dat geld ook weer terugkrijgt; het handelen van verdachte daarentegen heeft aan het vertrouwen in de financiële sector grote schade toegebracht; 5 de omstandigheid dat verdachte betwist gelden in ontvangst te hebben genomen; en anderzijds met: 1 de omstandigheid dat de verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder is veroordeeld; 2 de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken tijdens het onderzoek ter terechtzitting; 3 de onwenselijk lange termijn welke verstreken is tussen 10 april 2000, zijnde de dag waarop verdachte inverzekering is gesteld en in de woning van verdachte een doorzoeking heeft plaatsgevonden en de datum van de uitspraak (30 juli 2003). 11.2.4 De rechtbank achtte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 90 uur op haar plaats. De rechtbank verdisconteert het tijdsverloop in die zin dat zij een een voorwaardelijke taakstraf van 50 uur en een onvoorwaardelijke geldboete ten bedrage van € 5.000,00 zal opleggen. De rechtbank heeft daarbij tevens het gegeven betrokken dat verdachte een transactievoorstel is gedaan. 11.2.5 De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, een gepaste bestraffing vormt. De rechtbank zal het aantal te werken uren onbetaalde arbeid stellen op 50 en bevelen dat, voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen. Met het opleggen van een voorwaardelijke taakstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht, en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. 11.2.6 Bij de vaststelling van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte in een mate waarin dat nodig wordt geacht met het oog op een passende bestraffing van verdachte. Verdachte wordt door die vaststelling in diens inkomen en vermogen niet onevenredig getroffen. 11.3 De vorderingen van de benadeelde partijen 11.3.1 Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat: - [benadeelde partij 1], - [benadeelde partij 2], - [benadeelde partij 5], - [benadeelde partij 4], elk een vordering benadeelde partij hebben ingediend met betrekking tot de als gevolg van het hiervoor ten laste gelegde feit geleden materiële schade. 11.3.2 De rechtbank overweegt met betrekking tot het recht als volgt. Ingevolge de wet kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich als benadeelde partij voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade is sprake indien de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling - in dit geval artikel 82 Wtk 1992 - wordt beschermd. Die civiele vordering dient daarbij te voldoen aan de eisen van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW) inzake relativiteit, causaliteit, toerekening en schade. Voor vergoeding van de schade komt ingevolge artikel 6:98 BW in aanmerking de schade die in een zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat deze schade de schuldenaar (de verdachte) als gevolg van die gebeurtenis kan worden toegerekend. De toerekening wordt bepaald door de aard van de aansprakelijkheid, de aard van de schade, de mate van schuld de ernst van de inbreuk op de rechtsorde en de voorzienbaarheid van de schade. De schadevergoedingsverplichting van de schuldenaar wordt ingevolge artikel 6:101 BW verminderd indien en voorzover de schade van de benadeelde het gevolg is van omstandigheden die aan de benadeelde moeten worden toegerekend. De beoordeling en beslissing van de vordering van de civiele partij stuit op de grens van het strafvorderlijk mogelijke indien die vordering niet van eenvoudige aard als bedoeld in artikel 361 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is. De beslissing dat een vordering niet van eenvoudige aard is, behoeft niet gemotiveerd te worden. 11.3.3 De benadeelde stelt als schadeveroorzakende gebeurtenis de onder artikel 82 Wtk 1992 vallende afgifte van geld door de benadeelde partij aan de verdachte. Bij strafrechtelijke veroordeling van de verdachte dient betaling van het ingelegde bedrag c.a. aan de benadeelde partij plaats te vinden. 11.3.4 Aan de orde zijn de causaliteit, de relativiteit, de hoofdelijkheid, de mogelijkheid van alternatieve causaliteit, de mate van schuld, de mate van mede-schuld, hoogte van de schade, de mogelijkheid van rente als schade, het voeren van civiele procedures. 11.3.5 De rechtbank overweegt en beslist als volgt. De rechtbank zou met een aantal verweren wel uit de voeten kunnen, maar dan moet de beoordeling naar een hoog abstractieniveau - los van de in iedere zaak gestelde feiten - worden getild. Dat doet evenwel geen recht aan de individuele beoordeling die voor iedere vordering en ieder gemotiveerd verweer behoort plaats te vinden. Die individuele beoordeling - met het daarbij wezenlijke hoor en wederhoor - vergt in wezen een rechterlijke inspanning die niet veel verschilt van een civiel proces zoals geregeld in het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Behandeling, beoordeling en beslissing zijn daarmee - gelet op de door de verdediging gevoerde verweren - niet eenvoudig genoeg om in dit strafproces te kunnen plaatsvinden. De rechtbank moet daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren en verwijzen naar de civiele rechter. 11.4 De maatregel op grond van artikel 8 WED 11.4.1 Artikel 8 aanhef en onder sub c WED bestempelt als door de rechter op te leggen maatregel het opleggen van de verplichting tot verrichting van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten, tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht en verrichting van prestaties tot het goedmaken van een en ander, alles op kosten van de veroordeelde, voor zover de rechter niet anders bepaalt. De rechtbank overweegt dat de maatregel als bedoeld in artikel 8 aanhef en onder sub c WED los staat van de vorderingen van benadeelde partijen als bedoeld in artikel 51a en volgende van het Wetboek van Strafvordering. Bij de invoering van artikel 51a en volgende van het Wetboek van Strafvordering is artikel 8 aanhef en onder sub c WED niet gewijzigd. Wel is bij de invoering van de maatregel tot ontneming van het wederrechtelijk voordeel artikel 8 aanhef en onder sub a WED tekstueel gewijzigd, maar dat heeft niet tot wijzigingen van artikel 8 aanhef en onder sub c WED geleid. Daarenboven geldt dat het vonnis als bedoeld in artikel 51a en volgende van het Wetboek van Strafvordering een executoriale titel ten behoeve van de benadeelde partij oplevert, terwijl de veroordeling tot een maatregel conform de artikelen 8 en 10 WED dat niet oplevert. Beide wettelijke mogelijkheden botsen niet, in die zin dat uitsluiting van het een (in de zin van niet-ontvankelijkheid) uitsluiting van het ander (het goedmaken van hetgeen wederrechtelijk is nagelaten en tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht) tot gevolg heeft. Bij de invoering van artikel 8 aanhef en sub c WED werd door de wetgever overwogen: "Nieuw is echter de mogelijkheid van opleggen van de verplichting tot verrichting van prestaties tot het goedmaken van de gevolgen van economische delicten. Van deze verplichting zal niet alleen de overheid, maar zullen ook particulieren profijt kunnen trekken; met name is gedacht aan terugbetaling aan de koper van het gedeelte van de prijs, dat de verkoper heeft ontvangen boven hetgeen door de prijsvoorschriften is toegestaan" (Bijlage handelingen Tweede Kamer 1947-1948, 603.3, p. 15). De rechtbank overweegt dat deze maatregel als grondslag heeft dat onrechtmatige verhoudingen en situaties weer recht getrokken moeten worden door of in ieder geval ten laste van degene , die voor deze wanverhoudingen aansprakelijk is. De rechtbank acht - anders dan een enkele schrijver - de reikwijdte van artikel 8 aanhef sub c niet beperkt tot de strafrechtelijke pendant van bestuursdwang. Een veroordeling ingevolge artikel 8 WED brengt - gelet op artikel 33 WED - mee dat de veroordeelde zelf het initiatief neemt tot het voldoen aan de maatregel. De op te leggen verplichting dient betrekking te hebben op een wederrechtelijke nalatigheid dan wel verrichting. De tekst van artikel 8 aanhef en onder sub c WED levert geen beletsel op ook aan een uitlokker, medepleger of medeplichtige de maatregel op te leggen. De kosten op de verrichting en de uitvoering zijn voor rekening van de veroordeelde. Ingevolge artikel 10 WED zal de rechtbank voor zoveel nodig naar behoefte duidelijkheid verschaffen met betrekking tot het herstel van de rechtmatige toestand, de gegunde of benodigde tijd, de kosten van verhaal. De rechtbank overweegt dat in beginsel de kring van de (rechts)perso(o)n(en) wier - onrechtmatig verarmde - situatie moet worden hersteld, bestaat uit degenen ten aanzien van wie is bewezen verklaard dat jegens hen het telastegelegde feit is begaan. De rechtbank maakt in deze strafzaak een uitzondering daarop. Deze uitzondering is hierop gegrond dat de partijen die zich niet hebben gevoegd kennelijk geen gebruik hebben willen maken van de strafrechtelijke mogelijkheden tot schadevergoeding. De rechtbank noemt de partijen aan wie - gelet op het volgende - een uitkering moet volgen (voor zover bewezenverklaard en een rechtsvordering is ingediend) de gerechtigden. 11.4.2 De rechtbank acht overtreding van artikel 82 Wtk 1992 door deze verdachte zonder meer onrechtmatig jegens de gerechtigden. Daartoe zijn redengevend de bewezenverklaarde strafbare feiten. De door de overtreder in het leven geroepen wanverhouding (door het bemiddelen bij en/of de aanname van geld van de inlegger zonder dat daar enige vorm van zekerheid of gereguleerd toezicht tegenover stond) dient te worden rechtgetrokken. Vervolgens behoort de rechtbank zich af te vragen of de schade het gevolg is van de handeling. De rechtbank overweegt dat in het kader van artikel 8 WED en artikel 82 Wtk 1992 een conditio sine qua non-verband voldoende is: zonder de verweten handeling zou de schade niet zijn opgetreden. Mitsdien is de schade toerekenbaar aan zowel degene die het inlegbedrag heeft ontvangen of heeft bemiddeld (de zogenoemde tussenpersonen of intermediairs), degene die het inlegbedrag al of niet via de intermediairs heeft ontvangen (giraal of chartaal) als degene die de inleg heeft verlengd door uitgifte en overhandiging van een nieuw waardecertificaat. 11.4.3 De rechtbank gaat wat betreft de hoogte van de verplichting tot goedmaking voor de gerechtigden uit van het in de aangifte genoemde bedrag van de inleg. Zulks geldt alleen indien de aangever heeft verklaard dat het waardecertificaat is verkregen na betaling zijnerzijds. De door de rechtbank vastgestelde schade als bedoeld in artikel 8 WED, bedraagt voorzover (mede) aan de verdachte toe te rekenen in totaal € 52.150,69, hetwelk door de rechtbank als volgt wordt gespecificeerd: - [benadeelde partij 2], bedrag €10.210,05, - [benadeelde partij 3], bedrag €19.966,33, - [benadeelde partij 4], bedrag € 21.974,31. 11.4.4 Bij de betalingscapaciteit van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden. 1) De wettelijke verjaringstermijn als bedoeld in artikel 3:310 BW. 2) De tijd die de verdachte nog tot aan de pensioengerechtigde leeftijd productieve arbeid kan verrichten. 3) De gezinssituatie van de verdachte. 4) Het gegeven dat de gelden door de verdachte zijn afgedragen aan [medeverdachte 1] en/of anderen. 5) De draagkracht, zoals ter zitting is gebleken. De rechtbank stelt vast dat er een ontnemingbeslag is gelegd ter hoogte van € 113.445,05. 11.4.5 De rechtbank heeft uit het requisitoir van de officier van justitie begrepen dat in de visie van het Openbaar Ministerie voorrang zou dienen te worden gegeven aan vergoeding van kort gezegd schade. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte, middels het Openbaar Ministerie, ten behoeve van de goedmaking zal kunnen beschikken over het vermogen dat in het kader van de ontneming in beslag is genomen. 11.4.6 De rechtbank stelt de goedmaking van de prestatie in het kader van artikel 8 WED vast op € 25.000,00, onder aantekening dat het inbeslaggenomen vermogen als eerste wordt aangewend voor de uitkering aan de gerechtigden. De kosten van eventueel verhaal komen ten laste van de verdachte, omdat het haar plicht is na te komen en zij in het ongelijk is gesteld. 11.4.7 De rechtbank zal verder bepalen dat het Openbaar Ministerie na ontvangst van de betaling aan de gerechtigden pro rata naar de hoogte van de hierboven vermelde verplichting tot goedmaking een uitkering zal doen. 12. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissingen zijn gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 47, 57, 91 Wet op de economische delicten: 1, 2, 6, 8, 10 Wet toezicht kredietwezen 1992: 82 BESLISSING De rechtbank: verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en verklaart verdachte terzake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een geldboete van € 5.000,00 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 50 dagen; veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 50 uren, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid; beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast; bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt; beveelt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht en bepaalt dat de aftrek aldus zal geschieden dat tegenover één dag inverzekeringstelling welke verdachte heeft ondergaan twee uren taakstraf worden gesteld; legt de verdachte de maatregel van goedmaking op; bepaalt dat de goedmaking bedraagt € 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro); veroordeelt de verdachte ten titel van goedmaking tot betaling van € 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro), ten behoeve van de gerechtigden: - [benadeelde partij 2], - [benadeelde partij 3], - [benadeelde partij 4] ; bepaalt dat de kosten van de maatregel en van verhaal ten laste van de verdachte komen; bepaalt dat de betaling dient te geschieden aan het Openbaar Ministerie Roermond onder vermelding van het parketnummer; verstaat dat na de betaling door de zorg van het Openbaar Ministerie pro rata uitkeringen aan de gerechtigden worden gedaan. Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen: verklaart de benadeelde partijen: - [benadeelde partij 1], - [benadeelde partij 2], - [benadeelde partij 5], - [benadeelde partij 4], niet ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat genoemde benadeelde partijen hun vordering kunnen aanbrengen bij de burgerlijke rechter. Vonnis gewezen door mr. drs. O.M. de Lange, mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs en mr. J.H. Klifman, van wie mr. drs. O.M. de Lange voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.H. van den Hombergh en J.A.H. Bicker als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 30 juli 2003. Mr. J.H.J.M. Mertens-Steeghs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. typ: MvdH, JB