Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI0860

Datum uitspraak2003-07-07
Datum gepubliceerd2003-08-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 03/34931
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / staandehouding / redelijk vermoeden illegaal verblijf. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat een persoon zich prostitueert in een tippelzone die als zodanig bij gemeentelijke verordening is aangewezen niet voldoende voor het bestaan van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf in de zin van artikel 50 Vw 2000. Uit het proces-verbaal blijkt verder niet van nadere feiten en omstandigheden die een dergelijk vermoeden kunnen opleveren. De vraag of dergelijke feiten of omstandigheden zich voordeden dient verder buiten beschouwing te blijven, aangezien uit de uitspraak van de ABRS van 22 november 2002 blijkt dat de feiten en omstandigheden die het redelijk vermoeden opleveren uit het proces-verbaal van staandehouding dienen te blijken. De door de vreemdelinge gedane mededeling dat zij bekend was met het gegeven dat zij illegaal werkzaam was in de tippelzone heeft zij blijkens het proces-verbaal pas gedaan nadat zij krachtens artikel 50 Vw 2000 was staandegehouden en kan dus niet het redelijk vermoeden hebben opgeleverd dat tot de staandehouding heeft geleid. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht beroep vrijheidsontnemende maatregel __________________________________________________ Reg.nr : AWB 03/34931 VRONTN Inzake : A, crv nummer 1700261592, hierna te noemen de vreemdelinge, gemachtigde mr. F.H. Bruggink, advocaat te Den Haag, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde N.T. Jhari, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdelinge heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1980 en de Bulgaarse nationaliteit te hebben. 2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 23 juni 2003, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdelinge met ingang van 19 juni 2003 de maatregel van bewaring zijn opgelegd. Krachtens die bepaling worden de vreemdelinge na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel. 3. De vreemdelinge is op 23 juni 2003 uitgezet naar haar land van herkomst. 4. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 30 juni 2003. De vreemdelinge is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdelinge in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000. 2. De rechtbank stelt voorts vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vw2000 toe te kennen. 3. De gemachtigde van de vreemdelinge heeft aangevoerd dat uit de processen-verbaal niet is kunnen blijken van een voorafgaand aan de staandehouding ex artikel 50 Vw2000 bestaan van feiten en omstandigheden, die naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. De gemachtigde heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding. 4. De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting heeft verweerder de stelling betrokken dat de feiten en omstandigheden die een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren zijn gebleken in een aan de vreemdelingenrechtelijke staandehouding voorafgaand strafrechtelijk traject. Deze stelling faalt op feitelijke gronden. Uit niets blijkt namelijk dat een dergelijk traject aan de staandehouding krachtens artikel 50 van de Vw2000 vooraf is gegaan, anders dan in de uitspraken van deze rechtbank van 30 maart 2001, Awb 01/8040 VRWET en van 13 mei 2003, AWB 03/25161 VRONTIN, en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juli 2001, nr. 200102662/1. Daarbij tekent de rechtbank aan dat uit het proces-verbaal van staandehouding blijkt dat de vreemdelinge zich in dit geval niet buiten de tippelzone bevond, zodat ook niet aannemelijk is dat zij is staande gehouden op grond van artikel 99 van de APV de gemeente Den Haag voorafgaand aan de staandehouding krachtens artikel 50 van de Vw2000. Integendeel moet uit het proces-verbaal van staandehouding als bedoeld in artikel 50 van de Vw2000 worden geconcludeerd dat de vreemdelinge is staandegehouden op grond van dit artikel omdat zij zich kennelijk prostitueerde in de als zodanig aangewezen tippelzone op de Waldorpstraat te Den Haag. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat een persoon zich (kennelijk) prostitueert in een tippelzone die als zodanig bij gemeentelijke verordening is aangewezen niet voldoende voor het bestaan van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf in de zin van artikel 50 van de Vw2000. Uit het proces-verbaal blijkt verder niet van nadere feiten en omstandigheden die een dergelijk vermoeden kunnen opleveren. De vraag of dergelijke feiten en omstandigheden zich voordeden dient verder buiten beschouwing te blijven, aangezien uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 november 2002, nr. 200205682/1 blijkt dat de feiten en omstandigheden die het redelijk vermoeden opleveren uit het proces-verbaal van staandehouding dienen te blijken. De door de vreemdelinge gedane mededeling dat zij bekend was met het gegeven dat zij illegaal werkzaam was in de tippelzone heeft zij blijkens het proces-verbaal pas gedaan nadat zij krachtens artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 was staandegehouden en kan dus niet het redelijk vermoeden hebben opgeleverd dat tot de staandehouding heeft geleid. 5. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdelinge van meet af aan onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 4 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 4 x € 95,-- = € 380,--. 6. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdelinge gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdelinge een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank. III. BESLISSING De Rechtbank 's-Gravenhage: RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdelinge een schadevergoeding toe, groot € 380,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank; 3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden. IV. RECHTSMIDDEL Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Voor zover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open. Aldus gedaan door mr. J.L. Verbeek en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2003 in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier. afschrift verzonden op: