Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI1087

Datum uitspraak2003-07-16
Datum gepubliceerd2003-08-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 02/871
Statusgepubliceerd


Indicatie

Registratie beëindiging


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven No. AWB 02/871 16 juli 2003 3111 Registratie beëindiging Uitspraak in de zaak van: Balm B.V., te Vianen, appellante, gemachtigde: A, directeur van appellante, tegen het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, als rechtsopvolger van het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf, verweerder, gemachtigden: mr. B.C. Westenbroek en mr. W.G. van Schie, werkzaam bij verweerder. 1. De procedure Op 27 mei 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 17 mei 2002, verzonden op 21 mei 2002. Bij dit besluit heeft het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf het bezwaar van appellante tegen het in rubriek 2.2 nader aangeduide besluit van 9 april 2002 ongegrond verklaard. Het College heeft op 17 juli 2002 een verweerschrift ontvangen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2003, alwaar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht. 2. De grondslag van het geschil 2.1 Bij Koninklijk Besluit van 28 juni 1954 is op grond van artikel 67 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Wbo), zoals dit artikel destijds luidde, ingesteld het Bedrijfschap voor het Stucadoors-, het Terrazzo- en het Steengaasstellersbedrijf. Artikel 2, eerste lid, van dit besluit (hierna: Instellingsbesluit) luidde na de op 21 april 1961 in werking getreden wijziging als volgt: "Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin het stucadoorsbedrijf (waaronder begrepen het betonemaillebedrijf), het terrazzobedrijf (steen-, kunststeen- en houtgranietbedrijf) of het steengaasstellersbedrijf wordt uitgeoefend." Op 13 mei 1993 heeft het bestuur van het Bedrijfschap Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf (aan welke naam destijds de vermelding ":Afbouwbedrijf" werd toegevoegd) een verordening vastgesteld, houdende regels over de registratie van de bij het bedrijfschap aangesloten ondernemingen en de verstrekking van gegevens door ondernemers (hierna: Registratieverordening). Deze luidt voorzover hier van belang: "Artikel 1 In deze verordening wordt verstaan onder: a. het Bedrijfschap: het Bedrijfschap Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf: Afbouwbedrijf: b. de onderneming: de onderneming waarin een in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf (Stb. 1954, 322) genoemd bedrijf wordt uitgeoefend: (…) Artikel 2 1. Deze verordening is van toepassing op de ondernemers die een onderneming drijven, waarin een in artikel 2, eerste lid, van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf genoemd bedrijf wordt uitgeoefend. Artikel 3 1. Er is een register waarin gegevens over ondernemingen en ondernemers worden geregistreerd. (…) Artikel 4 1. In het register worden gegevens opgenomen over de onderneming en de ondernemer, alsmede administratieve gegevens.(…)" Op 15 januari 1999 heeft de Sociaal-Economische Raad - mede gelet op artikel 67 van de Wbo, zoals dit artikel te dien tijde luidde - een verordening vastgesteld, waarbij het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf werd ingesteld. Deze Verordening (hierna: Instellingsverordening) is bij besluit van 16 maart 1999 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Economische Zaken, goedgekeurd. De relevante bepalingen van de Instellingsverordening luiden als volgt: "Artikel 2 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf: het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw. 2. In deze verordening wordt onder stukadoors- en afbouwbedrijf mede verstaan het plafond- en wandbedrijf. 3. Deze verordening verstaat onder de uitoefening van het stukadoors-, afbouw- en terrazzo-/vloerenbedrijf niet: - het verrichten van handelingen van constructieve bouwkundige aard, zoals in het kader van het aannemingsbedrijf op het gebied van bouw en utiliteit, en in het kader van betonreparatie van constructieve aard; - het vervaardigen van dragende vloeren of wanden; - het fabrieksmatig vervaardigen van sierbetonproducten (…); - het fabrieksmatig vervaardigen van systeemwanden, het fabrieksmatig vervaardigen van systeemplafondonderdelen (…); - het aanbrengen van niet zelf vervaardigde keramische, glazen of natuurstenen tegels. Artikel 3 1. Er is een Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf. 2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin het stukadoors-, afbouw- of het terrazzo-/vloerenbedrijf wordt uitgeoefend. (...) Artikel 5 Aan het bedrijfschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen: a. de registratie van de ondernemingen waarvoor het bedrijfschap is ingesteld (…)." Bij Koninklijk Besluit van 5 juli 2002, gebaseerd op artikel 67 van de Wbo, zoals dat met ingang van 1 juli 1999 luidt, is met ingang van 1 januari 2003 het Bedrijfschap opgeheven en is het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud ingesteld. In artikel 21, eerste lid, van het besluit is het volgende bepaald: "De opheffing van de bedrijfslichamen heeft geen gevolg voor de ontvankelijkheid van bezwaren als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht of beroepen ingevolge de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. In plaats van de bedrijfslichamen treedt het hoofdbedrijfschap als partij op." 2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan. - Bij besluit van 3 augustus 2001 is appellante meegedeeld dat zij is geregistreerd als onderneming waarvoor het Bedrijfschap is ingesteld. - Bij brief van 27 november 2001 heeft appellante de door haar ontvangen heffingsnota voor het jaar 2001 geretourneerd. Zij heeft daarbij aangevoerd te bestrijden dat zij activiteiten uitvoert die aanleiding zouden geven tot registratie. - In reactie op dit schrijven heeft verweerder bij brief van 5 december 2001 gesteld dat volgens de beschikbare informatie door appellante activiteiten, waaronder het aanleggen van vloeren en het verrichten van niet-constructieve betonreparatie, worden verricht waarvoor het Bedrijfschap is ingesteld, maar dat appellante een schriftelijk en gemotiveerd verzoek tot uitschrijving kan indienen. Het Bedrijfschap heeft appellante voorts in de gelegenheid gesteld om alsnog met betrekking tot de heffing voor het jaar 2001 opgave te doen van de omzet. De retourgezonden heffingsnota is (wederom) bijgevoegd. - Appellante heeft bij brief van 6 december 2001 de heffingsnota opnieuw aan het Bedrijfschap geretourneerd. In de brief maakt zij bezwaar tegen de registratie, omdat zij geen cosmetisch betonherstel doet, doch zich voornamelijk bezighoudt met constructief herstel. - Vervolgens heeft appellante telefonisch verzocht om uitschrijving. - Op 8 april 2002 heeft appellante met een medewerker van het Bedrijfschap een telefonisch onderhoud gehad over de registratie van appellantes onderneming. - Bij besluit van 9 april 2002 heeft het Bedrijfschap geweigerd appellante uit te schrijven. Daartoe is overwogen dat uit de internetsite van appellante blijkt dat zij activiteiten verricht die onder het Bedrijfschap vallen. Het gaat daarbij om niet-constructieve betonreparatie, het aanbrengen van gevelisolaties en het aanbrengen van slijtlagen. - Appellante heeft bij brief van 16 april 2002, door verweerder ontvangen op 17 april 2002, bezwaar gemaakt. Zij heeft daartoe aangevoerd: "(...) Balm bv voert geen werkzaamheden uit zoals deze binnen uw bedrijfschap vermeld staan. Het komt vreemd over om teksten vanaf internet als maatstaf te hanteren. Op projekten, waar Balm bv hoofdaannemer is, worden diverse werkzaamheden uitgevoerd, zoals dakdekking, staalbouw, schilderen etc. Balm bv zelf voert konstruktief betonherstel uit en treedt op als hoofdaannemer. Nogmaals maken wij uitdrukkelijk bezwaar tegen een inschrijving bij uw bedrijfschap.(…)" - Bij brief van 19 april 2002 is de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en is appellante verzocht binnen twee weken aan te geven of zij gebruik wenst te maken van het recht om het bezwaar mondeling toe te lichten tijdens een hoorzitting. - Appellante heeft bij brief van 23 april 2003 aangegeven geen gebruik te willen maken van deze gelegenheid. - Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen. 3. Het bestreden besluit Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hiertoe is het volgende overwogen. "(...) De werkingssfeer van het Bedrijfschap wordt bepaald in de Verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 januari 1999 houdende instelling van het Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw-- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf (hierna: de Instellingsverordening). Artikel 2 lid 1 van de Instellingsverordening luidt: "In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder stukadoors-, afbouw- en terrazzo--/vloerenbedrijf: het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw". Of een bedrijf al dan niet dient te worden geregistreerd bij het Bedrijfschap wordt beoordeeld aan de hand van bovengenoemde Instellingsverordening. Daarbij wordt onderzocht of de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden onder de omschrijving van de Instellingsverordening vallen. Naar aanleiding van een melding dat uw bedrijf een siergrindvloer heeft aangelegd, is door het Bedrijfschap een onderzoek verricht naar de werkzaamheden van uw bedrijf. Daarbij bleek dat uw bedrijf in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als volgt is omschreven: "Het aannemen en uitvoeren van betonreparatiewerken, injectiewerken en konserveringswerken ten behoeve van bouwkundige- en civieltechnische konstrukties; advies en uitvoering van hogedruk waterstraaltechnieken, zagen en boren, voegafdichtingen, onderhoud en herstel van verhardingen, kunststof deklaag, coatings". Verder bleek uit uw internetsite dat uw bedrijf naast betonreparatie zich bezighoudt met gevelisolatie en het aanbrengen van slijtlagen. Op grond van het voorstaande is het Bedrijfschap tot de conclusie gekomen dat door uw onderneming werkzaamheden in de zin van artikel 2 van de Instellingsverordening worden verricht, zoals het aanbrengen van slijtlagen, vloeren en buitengevelisolatie. Uw bedrijf is dan ook op 3 augustus 2001 geregistreerd. In uw bezwaarschrift voert u aan dat uw bedrijf geen werkzaamheden verricht die onder de werkingssfeer van het Bedrijfschap vallen. Echter, door op internet activiteiten aan te bieden die onder het Bedrijfschap vallen, begeeft uw onderneming zich binnen de werkingssfeer van het Bedrijfschap. Uw onderneming is ook registratieplichtig wanneer u deze werkzaamheden laat uitvoeren door onderaannemers. (...)" 4. Het standpunt van appellante Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep het volgende aangevoerd. "(...) Zoals uit bijgevoegd schrijven van het Bedrijfschap blijkt is men van mening dat Balm bv werkzaamheden uitvoert welke onder dit Bedrijfschap vallen. Balm betwist dit nadrukkelijk. Werkzaamheden zoals in dit schrijven genoemd worden niet door Balm uitgevoerd. Balm bv is een betonreparatiebedrijf en behaalt haar grootste deel van de omzet uit de grond-, weg- en waterbouw sector, met als grootste opdrachtgever Rijkswaterstaat. Balm treedt op als hoofdaannemer en in dat verband worden specialistische werkzaamheden als asfaltverwerking, signaliseringsystemen, staalbouw, verkeersvoorzieningen, sloopwerkzaamheden, beton- en staalkonserveringen aan specialistische onderaannemers uitbesteed. Balm heeft geen belang in lidmaatschap bij genoemd Bedrijfschap, er zijn bij Balm geen personeelsleden die in genoemde vakdisciplines werkzaam zijn. Verder dient vermeld te worden dat Balm zich niet bezighoudt met niet-konstruktieve afbouw, doch enkel aktiviteiten op konstruktief herstel of behoud van konstruktieve bouwdelen. Om verder misverstand te voorkomen wordt door ons per direkt de internetsite en inschrijving KvK aangepast. (…)" 5. De beoordeling van het geschil Verweerder heeft zijn afwijzing van verzoek tot uitschrijving doen steunen op de overweging dat appellante werkzaamheden verricht in de zin van de Instellingsverordening. Gelijk het College in zijn uitspraak van 19 februari 2003, reg. nr. AWB 01/621, heeft overwogen, is, gelet op de hiervoor aangehaalde artikelen van de Registratieverordening, slechts registratie mogelijk van ondernemingen waarin een in het Instellingsbesluit genoemd bedrijf wordt uitgeoefend. Derhalve kan ook slechts worden geweigerd om de registratie van een onderneming te beëindigen, met als reden dat in deze onderneming een in het Instellingsbesluit genoemd bedrijf wordt uitgeoefend. Het bestreden besluit steunt derhalve op een onjuiste motivering. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt het College evenwel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe wordt als volgt overwogen. Voor inwilliging van een verzoek tot uitschrijving bestaat slechts aanleiding indien de onderneming die het verzoek heeft ingediend, aannemelijk maakt dat zij in het geheel geen werkzaamheden verricht die haar onder de werkingssfeer van het Instellingsbesluit brengen. Appellante is hierin niet geslaagd. Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting moet immers worden aangenomen dat appellante zich onder meer, zij het wellicht in beperkte mate, bezighoudt met werkzaamheden van niet-constructieve aard (het voorkomen dat de bewapening c.q. de constructie in de toekomst wordt aangetast). Dit zijn werkzaamheden die onder de werkingssfeer van het Instellingsbesluit vallen en appellante registratieplichtig maken. Verweerder heeft dan ook niet anders kunnen beslissen dan appellante niet uit te schrijven. Derhalve zal het College de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. Nu het beroep gegrond is, acht het College termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van haar beroep. Verzocht is om vergoeding van reis- en verblijfkosten en verletkosten. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten wordt conform dat verzoek vastgesteld op € 298,48. Ten aanzien van de verletkosten overweegt het College dat naar vaste jurisprudentie de - gevorderde - kosten voor de voorbereiding van de zitting niet voor vergoeding in aanmerking komen. De te vergoeden verletkosten worden dan ook bepaald op € 648,--. Verweerder wordt ten slotte opgedragen aan appellante het betaalde griffierecht te vergoeden. 6. De beslissing Het College: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; - veroordeelt verweerder in de kosten die appellante in verband met het beroep heeft moeten maken, ten bedrage van € 946,48 (zegge: negenhonderd en zesenveertig euro en achtenveertig eurocent); - bepaalt dat verweerder aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 218,-- (zegge: tweehonderd en achttien euro) vergoedt. Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. C.J. Borman en mr. E.J.M. Heijs in tegenwoordigheid van mr. R. Meijer, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2003. w.g. M.J. Kuiper w.g. R. Meijer