Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI1264

Datum uitspraak2003-08-20
Datum gepubliceerd2003-08-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300350/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 november 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) het verzoek van appellant om ontheffing van het in artikel 2, eerste lid, van de Woonschepenverordening Noord-Holland 1981 neergelegde verbod voor het innemen van een ligplaats met een woonschip in de [locatie] nabij het perceel aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.


Uitspraak

200300350/1. Datum uitspraak: 20 augustus 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 17 december 2002 in het geding tussen: appellant en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 november 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) het verzoek van appellant om ontheffing van het in artikel 2, eerste lid, van de Woonschepenverordening Noord-Holland 1981 neergelegde verbod voor het innemen van een ligplaats met een woonschip in de [locatie] nabij het perceel aan de [locatie] te [plaats], afgewezen. Bij besluit van 26 maart 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 17 december 2002, verzonden op 23 december 2002, heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 27 maart 2003 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2003, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. de Groot, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Niet in geschil is dat appellant nimmer gebruik heeft gemaakt van de hem op 13 juni 1995 op grond van de in de Woonschepenverordening Noord-Holland 1981 opgenomen overgangsbepaling verleende ontheffing. Evenmin is in geschil dat appellant niet tijdig, dat wil zeggen niet vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van deze ontheffing, om voortzetting hiervan heeft gevraagd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college de in geding zijnde aanvraag terecht heeft aangemerkt als een nieuwe aanvraag om ontheffing en als zodanig aan het geldend beleid heeft getoetst. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de in geding zijnde aanvraag niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. 2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat. w.g. Claessens w.g. Koutstaal Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003 383.