Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI1500

Datum uitspraak2003-08-11
Datum gepubliceerd2003-11-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 02/1515, SBR 02/ 1547, SBR 02/1575
Statusgepubliceerd


Indicatie

De gemeenteraad heeft aan vergunninghoudster vergunning krachtens artikel 53 van de Wet op de lijkbezorging verleend voor het uitbreiden van het crematorium. Uitspraak bevestigd door ABRS: AP1601


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Reg. nrs.: SBR 02/1515 + 1547 + 1575 UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in de gedingen tussen: A e.a., B, allen wonende te C, en de Bewonersvereniging Bilthoven-Noord, e i s e r s, en De Kamer voor geschillenbehandeling uit gedeputeerde staten van Utrecht, v e r w e e r d e r. 1. INLEIDING Bij besluit van 29 maart 2001 heeft de gemeenteraad van De Bilt (hierna: de gemeenteraad) ingestemd met de overschrijving van de aan de Stichting Crematorium Bilthoven op 25 mei 1978 krachtens artikel 29 (oud) van de Wet op de Lijkbezorging verleende vestigingsvergunning op naam van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Begraafplaats Den en Rust B.V.”, gevestigd aan de Frans Halslaan 27 te Bilthoven (hierna: vergunninghoudster). Bij besluit van 29 maart 2001, bekendgemaakt op 18 april 2001, heeft de gemeenteraad aan vergunninghoudster vergunning krachtens artikel 53 van de Wet op de lijkbezorging verleend voor het uitbreiden van het crematorium op het perceel Frans Halslaan 27 te Bilthoven (hierna: het crematorium). Bij besluit van verweerder van 10 juni 2002, verzonden op 12 juni 2002, heeft verweerder het door eisers ingestelde beroep tegen het besluit van 29 maart 2001 tot vergunningverlening krachtens artikel 53 van de Wet op de Lijkbezorging ongegrond verklaard en het beroep van B en de Bewonersvereniging Bilthoven-Noord (hierna: de bewonersvereniging) tegen het besluit van 29 maart 2001 tot overschrijving van de vestigingsvergunning niet-ontvankelijk verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. De gedingen zijn behandeld ter zitting van 28 mei 2003, waar A, B en namens de bewonersvereniging M. van de Vrugt zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Blauw, werkzaam bij de provincie Utrecht. Namens de gemeenteraad is verschenen P. Kamman, werkzaam bij voornoemde gemeente. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te ’s-Gravenhage, en F.H. Tap, gemachtigde, als partij gehoord. 2. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 53 van de Wet op de lijkbezorging (hierna: de Wet) behoeft het vestigen, uitbreiden of wijzigen van een bijzonder crematorium een vergunning van de gemeenteraad. Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Wet staat van een besluit, genomen ingevolge artikel 53, voor belanghebbenden beroep bij gedeputeerde staten open. Bij brief van 8 september 2000 heeft vergunninghoudster aan de gemeenteraad, onder het verzoek om daarvoor krachtens artikel 53 van de Wet vergunning te verlenen, melding gemaakt van haar voornemen de volgende aanpassingen te realiseren: 1e de bouw van een vleugel aan het bestaande gebouw voor een pastorkamer, een archiefruimte, een (bij-)keuken en een chauffeurskamer, alsmede een uitbreiding van de koffiekamer; 2e uitbreiding van de parkeergelegenheid bij het crematorium; 3e vervanging van twee ovens opdat wordt voldaan aan de geldende emissienormen. Verder is het verzoek gedaan het in de geldende milieuvergunning op 1250 gestelde maximum aantal crematies per jaar te laten vervallen, alsmede openings- en sluitingstijden vast te stellen voor maximaal 2700 crematies op jaarbasis. Op 29 maart 2001 heeft de gemeenteraad beslist tot de onderhavige vergunningverlening voor de onder 1e genoemde aanpassingen, van welk besluit op 18 april 2001 mededeling is gedaan in het onder meer voor inwoners van de gemeente De Bilt bestemde blad “Bilt Buis”. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt heeft bij besluit van 9 januari 2001 aan vergunninghoudster een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer verleend voor het verrichten van, onder meer, 2700 crematies per jaar, met dien verstande dat per dag maximaal tien plechtigheden kunnen plaatsvinden. Daarnaast heeft het college op 5 juli 2001 bouwvergunning verleend voor de genoemde uitbreiding van het crematorium. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat met de voorgenomen uitbreiding wordt voorzien in een gepaste lijkbezorging nu de faciliteiten van het crematorium worden verbeterd. De omstandigheid dat de uitbreiding samenhangt met de plaatsing van een andere, grotere verbrandingsoven met een grotere capaciteit en er daardoor meer crematies in het crematorium zullen worden verricht, dient volgens verweerder niet bij de onderhavige beslissing te worden betrokken. In de visie van verweerder heeft de term “uitbreiden” in artikel 53 van de Wet enkel betrekking op de (fysieke) uitbreiding van de tot het crematorium behorende gebouwen en faciliteiten en ziet deze niet op de capaciteit van het crematorium. Derhalve kunnen de met de uitbreiding van de capaciteit van het crematorium samenhangende kwesties aangaande het strooiveld, de aanrijroute en parkeergelegenheid bij de beoordeling geen rol spelen. Eisers hebben, kort samengevat en voor zover hier van belang, aangevoerd dat met de thans vergunde uitbreiding niet (langer) in een gepaste lijkbezorging wordt voorzien. Daarbij is er op gewezen dat de uitbreiding dienstig is aan het vergroten van de capaciteit van het bedrijf. De gewenste toename van het aantal crematies heeft volgens eisers ernstige gevolgen voor de intensiteit van het gebruik van het strooiveld, en daarmee voor de genoemde gepastheid. Voorts heeft de capaciteitsvergroting gevolgen voor het verkeer door en het parkeren in de woonwijk. Verweerder is daaraan ten onrechte voorbijgegaan en heeft aldus een te beperkte uitleg gegeven aan artikel 53 van de Wet. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat eiseres B ter zitting haar beroep, voor zover het is gericht tegen het deel van het bestreden besluit waarbij het beroep tegen de overschrijving van de vergunning niet-ontvankelijk is verklaard, heeft ingetrokken. De bewonersvereniging had tegen dit deel van het bestreden besluit geen beroep ingesteld, zodat de beroepen zich beperken tot het deel van het bestreden besluit waarbij de beroepen tegen de verlening van een vergunning aan vergunninghoudster krachtens artikel 53 van de Wet ongegrond zijn verklaard. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRvS) van 26 mei 1997, zaaknummer R03.92.3693 (gepubliceerd in AB 1997/336), en van 30 december 1999, zaaknummer H01.98.1668 (www.rechtspraak.nl, LJN-nummer AA4633), dat in aanmerking genomen het doel en de strekking van de Wet de gemeenteraad - in eerste instantie - zich een oordeel dient te vormen of het openbaar belang, dat in een gepaste lijkbezorging wordt voorzien, zich verzet tegen vergunningverlening voor een crematorium op de betrokken locatie. Bij het oordeel over de passendheid komt de gemeenteraad een grote mate van beleidsvrijheid toe, die met zich brengt dat de rechterlijke toetsing van dit oordeel slechts een beperkte kan zijn. Voor zover eisers hebben gewezen op planologische- en milieuaspecten, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze bij de beoordeling of een vergunning krachtens artikel 53 van de Wet kan worden verleend, buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Deze aspecten dienen aan de orde te worden gesteld in de procedures over de voor de realisering van de uitbreiding van het crematorium vereiste bouw- en milieuvergunningen. Met betrekking tot het standpunt van verweerder dat bij de afweging of na het realiseren van de uitbreiding van het crematorium in een passende wijze van lijkbezorging kan worden voorzien, enkel de fysieke uitbreiding van het gebouw dient te worden betrokken en de capaciteitsvergroting van het crematorium ten gevolge van het installeren van een grotere verbrandingsoven buiten beschouwing dient te blijven, overweegt de rechtbank dat zij een dergelijke beperkte uitleg van het begrip “uitbreiden” in de zin van artikel 53 van de Wet niet juist acht. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de wetsgeschiedenis omtrent de uitleg van de in artikel 53 van de Wet vervatte term “uitbreiden” geen concrete aanknopingspunten biedt, doch de rechtbank ziet geen aanleiding om deze term niet aldus te interpreteren dat daaronder ook de uitbreiding van de capaciteit van een crematorium moet worden begrepen. Zoals volgt uit vorenvermelde uitspraken van de ABRvS, dient in het geval van een vestigingsvergunning krachtens artikel 53 van de Wet bij de afweging of ter plaatse in een passende wijze van lijkbezorging kan worden voorzien, de schaal waarop crematies worden verzorgd te worden betrokken. Bij het verlenen van een vergunning voor de uitbreiding van een crematorium zal (opnieuw) moeten worden bezien of ter plaatse in een passende wijze van lijkbezorging kan worden voorzien. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te concluderen dat de met de fysieke uitbreiding van het crematorium samenhangende uitbreiding van de capaciteit daarbij niet dient te worden betrokken. Door die wijze van beoordeling zou immers een aspect dat bij de vestigingsvergunning van groot belang is, ondanks wijziging daarvan, bij een uitbreidingsvergunning buiten beschouwing blijven. De rechtbank acht dit niet in overeenstemming met het doel en de strekking van de Wet. Geoordeeld moet dan ook worden dat het besluit van verweerder wegens strijd met artikel 53 van de Wet moet worden vernietigd. De rechtbank komt niet toe aan hetgeen partijen voorts nog naar voren hebben gebracht. De rechtbank is niet gebleken van proceskosten van eisers die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding door verweerder in aanmerking komen, zodat er geen reden bestaat voor een proceskostenveroordeling. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank Utrecht, recht doende, verklaart de beroepen gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de beroepen van eisers tegen het besluit van 29 maart 2001 tot het verlenen van een vergunning krachtens artikel 53 van de Wet ongegrond zijn verklaard, draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak, binnen 12 weken na verzending daarvan, een nieuw besluit te nemen, bepaalt dat de provincie Utrecht het door eisers A en B betaalde griffierecht ad € 109,- en het door de bewonersvereniging betaalde griffierecht ad € 218,-, aan hen vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2003. . de griffier: het lid van de enkelvoudige kamer: J.D. Koteris mr. S. Wijna Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s?Gravenhage.