Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI1601

Datum uitspraak2003-08-27
Datum gepubliceerd2003-08-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers78120 / HA ZA 02-885
Statusgepubliceerd


Indicatie

Zoekgeraakte cheque. Trekker is gehouden alsnog te betalen. Zekerheidstelling ex 6:49 lid 3 Bw kan achterwege blijven nu trekker aan cheque verbonden risico kan wegnemen door deze te herroepen in de zin van 209 WvK.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Vonnis : 27 augustus 2003 Zaaknummer : 78120 / HA ZA 02-885 De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: de rechtspersoon naar Duits recht Gesellschaft mit beschränkter Haftung KORREKT PERSONALDIENST-LEISTUNGEN GMBH & CO KG, gevestigd te Düsseldorf (Duitsland), eiseres, procureur mr. G.M.J. Diederen; tegen: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DELMACH ELECTRO NEDERLAND B.V., en 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid T.B.D. TECHNISCH BUREAU DIEDEREN B.V., beide gevestigd te Elsloo, gedaagden, procureur mr. J.J.M. Hermans. 1. Het verloop van de procedure Eiseres heeft gedaagde bij exploot van 17 september 2002 gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding zijn producties overgelegd. Gedaagden hebben daarna gezamenlijk onder het overleggen van producties geantwoord. Op de voet van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Bij brief van 26 november 2002 is door eiseres een stuk overgelegd ten behoeve van de comparitie. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Vervolgens hebben gedaagden een akte genomen, waarna eiseres een antwoordakte heeft genomen, zulks onder overlegging van producties. Hierop hebben partijen ieder nog een nadere akte genomen, waarbij door eiseres een productie in het geding is gebracht. Door eiseres zijn beslagstukken overgelegd. Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 In dit geding kan worden uitgegaan van het volgende: a) Eiseres heeft in opdracht van gedaagden in 2001 technisch personeel gedetacheerd bij gedaagden; b) Bij vaststellingsovereenkomst van 30 mei 2001 hebben partijen een regeling getroffen naar aanleiding van een tussen hen gerezen geschil over hetgeen eiseres in verband met bedoelde detachering van gedaagden te vorderen had en vice versa. Overeengekomen werd dat gedaagden eiseres tegen kwijting een bedrag van f 40.000,- zouden betalen; c) Met het oog op deze betalingsverplichting heeft gedaagde sub 1, hierna te noemen "Delmach", aan eiseres en ten gunste van eiseres uitgeschreven (order)cheque (nummer 447264) overhandigd voor genoemd bedrag, getrokken op ING Bank Maastricht; d) Vervolgens heeft eiseres de cheque ter incasso aangeboden aan Sparkasse Lemgo, waarna de cheque is verzonden naar Westdeutsche Landesbank en ten slotte, volgens eiseres abusievelijk, naar ABN Amro Bank; e) Eiseres heeft niet tot inning van de cheque kunnen overgaan, aangezien deze bedoelde verzending is zoekgeraakt; f) Er heeft geen debitering van de rekening van Delmach bij ING Bank plaatsgevonden in verband met de cheque; g) Eiseres heeft gedaagden in kennis gesteld van het zoekraken van de cheque en heeft gedaagden tevergeefs verzocht alsnog tot betaling over te gaan. 2.2 Eiseres verlangt thans alsnog betaling door gedaagden van het overeengekomen bedrag van f 40.000,- (€ 18.151,20), vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rente becijfert zij tot de dag der dagvaarding op € 1.364,57; de incassokosten op € 1.615,50. Zij vordert op grond van het voorgaande dat de rechtbank, bij vonnis voor zoveel wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen het bedrag van € 21.131,27, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen. 2.3 De vordering wordt door gedaagden weersproken, waartoe wordt verwezen naar hun conclusies van antwoord, het proces-verbaal van comparitie en de namens hen genomen aktes. 3. De beoordeling 3.1 Eiseres heeft bij dagvaarding gesteld dat Nederlands recht van toepassing is op het onderhavige geschil. Mede gelet op de omstandigheid dat gedaagden dit niet hebben bestreden, zal de rechtbank uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht. 3.2 Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij, nu de door Delmach ten gunste van haar uitgeschreven cheque is zoekgeraakt, alsnog aanspraak kan maken op betaling door gedaagden van het overeengekomen bedrag van f 40.000,-. 3.3 Gedaagden hebben zich bij conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat zij met het uitschrijven en overhandigen van de cheque reeds aan hun verplichtingen jegens eiseres voldaan hebben en dat zij niet gehouden zijn tot hernieuwde betaling. Dit standpunt, voor zover door gedaagden ook na de comparitie gehandhaafd, dient te worden verworpen. Wanneer een schuldeiser een hem met het oog op de betaling aangeboden cheque in ontvangst neemt, wordt dat blijkens artikel 6:46 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek vermoed te zijn geschied onder het voorbehoud van goede afloop. Dit betekent dat de betaling door de enkele afgifte van de cheque niet is voltooid en dat de schuldenaar daarmee niet is bevrijd. Niet gesteld of gebleken is dat deze regel in dit geval uitzondering lijdt. Nu eiseres er niet in is geslaagd de met het oog op de betaling aanvaarde cheque te verzilveren, kan zij gedaagden alsnog aanspreken op grond van de oorspronkelijke verbintenis, de vaststellingsovereenkomst derhalve. Haar vordering terzake is niet voldaan en gedaagden blijven verplicht tot betaling. Dit geldt ook in een geval als het onderhavige, waarbij de verzilvering uitblijft door een aan de schuldeiser toe te rekenen oorzaak. 3.4 Ter comparitie is afgesproken dat eiseres zou pogen van ING Bank een verklaring te ontvangen waarin zij bevestigt dat de cheque door haar niet is ontvangen en dat zij Delmach terzake niet zal belasten. Aan de orde is toen ook gesteld de mogelijkheid dat Delmach de cheque herroept als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van Koophandel (WvK). Vervolgens heeft eiseres een verklaring van ING Bank in het geding gebracht waarin door ING Bank wordt bevestigd dat de cheque voor zover zij heeft kunnen nagaan nimmer bij haar kantoor te Maastricht is aangeboden. Voorts heeft ING Bank daarbij gemeld niet te zullen overgaan tot betaling op grond van de kopie van de cheque. Een bevestiging dat ING Bank de rekening van Delmach in de toekomst niet zal belasten ontbreekt. Delmach heeft hierop gesteld dat de verklaring van ING Bank niet heeft te gelden als een verklaring zoals ter comparitie bedoeld en heeft volhard in haar conclusie tot afwijzing van de vordering. Dat Delmach is overgegaan tot herroeping van de cheque is niet gebleken; partijen hebben zich daarover in hun aktes niet uitgelaten. 3.5 De overgelegde verklaring van ING Bank biedt Delmach niet de zekerheid dat zij na betaling aan eiseres niet alsnog, voor de tweede maal, tot betaling zal moeten overgaan. Immers staat niet vast dat de cheque is tenietgegaan en kan niet worden uitgesloten dat deze alsnog aan ING Bank zal worden aangeboden, bijvoorbeeld door een te goeder trouw zijnde derde als bedoeld in artikel 198 WvK, en de rekening van Delmach door ING Bank terzake zal worden belast. Zoals volgt uit artikel 6:49 lid 3 BW, kunnen gedaagden gelet daarop in beginsel zekerheid verlangen alvorens tot betaling over te gaan, en wel een zekerheid voor de duur van twintig jaren of een zoveel kortere tijdsduur als verwacht mag worden dat Delmach nog aan een vordering uit hoofde van de cheque bloot zal kunnen staan. 3.6 Een dergelijke zekerheidstelling kan in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank echter achterwege blijven, nu Delmach ruimschoots de gelegenheid heeft gehad - en nog immer heeft - om de cheque "onschadelijk te maken" door deze te herroepen als bedoeld in artikel 209 WvK. Immers vermeldt de cheque als datum van uitgifte 5 juni 2001, en is de termijn van aanbieding als bedoeld in artikel 206 WvK al geruime tijd verstreken. Na herroeping kan een eventuele betaling door ING Bank naar aanleiding van de cheque niet langer ten laste van Delmach als trekker worden gebracht. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Memorie van Toelichting bij artikel 209 WvK (Kamerstukken II 1933/1934, 162, nr. 5, p. 11-14). De redelijkheid en billijkheid die Delmach en eiseres jegens elkaar in acht hebben te nemen brengt met zich dat van Delmach kan worden verlangd dat zij de cheque herroept en daarmee zekerheidstelling door eiseres - met het daaraan verbonden risico bij achterwege blijven van herroeping - overbodig maakt. 3.7 Het vorenstaande brengt met zich dat de gevorderde hoofdsom van f 40.000,- toewijsbaar is. 3.8 Voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ziet de rechtbank geen grond, nu de onderhavige problematiek voor een goed deel het gevolg is van de aan eiseres toe te rekenen omstandigheid van het zoekraken van de cheque, en de incassoactiviteiten van eiseres, naar gedaagden terecht aanvoeren, bovendien weinig adequaat zijn geweest (eiseres sommeerde tot betaling van bedragen van eerst circa f 102.000, vervolgens ca. DM 72.000 en ten slotte DM 55.000). De door eiseres gemaakte kosten zijn gelet hierop deels niet als redelijk aan te merken en dienen voor het overige op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek geheel voor rekening van eiseres te blijven. 3.9 De gevorderde wettelijke rente acht de rechtbank eerst toewijsbaar vanaf de dag der dagvaarding. Wat de daaraan voorafgaande periode betreft geldt dat onvoldoende is komen vast te staan dat de vertraging in de nakoming aan gedaagden toe te rekenen is en dat sprake was van verzuim. Immers vond de vertraging in de betaling hier, in elk geval goeddeels, haar oorzaak in een beletsel dat aan de zijde van eiseres opkwam, te weten het zoekraken van de cheque. 3.10 In de aard van het geschil ziet de rechtbank aanleiding de kosten van het geding, de beslagkosten daaronder begrepen, aldus te compenseren dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. 4. De beslissing De rechtbank: veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen het bedrag van € 18.151,20; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde; compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. de Kort, rechter, en op 27 augustus 2003 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.