Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI1779

Datum uitspraak2003-09-03
Datum gepubliceerd2003-09-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200300634/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 juli 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) het Waterbeheersplan van de waterschappen Hollands Kroon, Het Lange Rond, Westfriesland, Groot-Geestmerambacht en De Waterlanden en van het hoogheemraadschap Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier 2000-2004 (hierna: het Waterbeheersplan), zoals vastgesteld bij besluiten van de algemene besturen van die waterschappen, gedeeltelijk goedgekeurd.


Uitspraak

200300634/1. Datum uitspraak: 3 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante A], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], en [appellante B], beide gevestigd te [plaats], en [appellant C], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 17 december 2002 in het geding tussen: [appellante A] en [appellante B], beide gevestigd te [plaats] en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. 1. Procesverloop Bij besluit van 10 juli 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) het Waterbeheersplan van de waterschappen Hollands Kroon, Het Lange Rond, Westfriesland, Groot-Geestmerambacht en De Waterlanden en van het hoogheemraadschap Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier 2000-2004 (hierna: het Waterbeheersplan), zoals vastgesteld bij besluiten van de algemene besturen van die waterschappen, gedeeltelijk goedgekeurd. Tegen dit besluit hebben – voorzover hier van belang – appellanten en de hiervoor genoemde waterschappen en het hoogheemraadschap beroep ingesteld bij de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 31 mei 2002 heeft de rechtbank het beroep van de waterschappen en het hoogheemraadschap – voorzover hier van belang – gegrond verklaard en het besluit van 10 juli 2001 vernietigd. Bij besluit van 23 juli 2002 heeft het college naar aanleiding van deze uitspraak het Waterbeheersplan goedgekeurd. Op 24 oktober 2002 heeft [appellant C] zijn beroep ingetrokken. Bij uitspraak van 17 december 2002, verzonden op 19 december 2002, heeft de rechtbank het door [appellante A] en [appellante B] tegen het besluit van 10 juli 2001 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door hen tegen het besluit van 23 juli 2002 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 6 maart 2003 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door [vennoot B] en mr. V.H. Affourtit, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door M. Hartog en J.J.G. Hopman, gemachtigden, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het hoger beroep van appellanten is uitsluitend gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep tegen het besluit van 23 juli 2002 ongegrond is. Ten aanzien van het hoger beroep, voorzover ingesteld door [appellant C] 2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit. Ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is deze bepaling in hoger beroep van overeenkomstige toepassing. Dit brengt – voorzover hier van belang – mee dat geen hoger beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen beroep bij de rechtbank te hebben ingesteld. Blijkens de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van het college van 23 juli 2002 voorzover het is ingesteld voor [appellant C] ter zitting bij de rechtbank ingetrokken. Dat ter zitting is aangevoerd dat dit niet het geval zou zijn en dat hiervan uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank ook niet is gebleken, kan daaraan niet afdoen. Analoog aan hetgeen de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 20 maart 2002, inzake 200005692/1, AB 2003/8, kan onder het redelijkerwijs niet verwijtbaar achterwege laten van het instellen van beroep als bedoeld in artikel 6:13, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb niet worden begrepen het bewust daarvan afzien. Dit brengt mee dat het intrekken van het beroep bij de rechtbank door [appellant C] in de weg staat aan ontvankelijkheid van zijn hoger beroep. Het hoger beroep, voorzover ingesteld door [appellant C], dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van het hoger beroep, voorzover ingesteld door [appellante A] en [appellante B] 2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het goedkeuringsbesluit ongegrond is omdat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang. Voorts heeft zij overwogen dat toekomstige peilbesluiten en waterakkoorden bij de beoordeling van het beroep buiten beschouwing moeten blijven. 2.4. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding stelt een kwantiteitsbeheerder of kwaliteitsbeheerder, niet zijnde het Rijk, met betrekking tot oppervlaktewateren onder zijn beheer een beheersplan vast. Bij die vaststelling wordt rekening gehouden met het provinciaal plan voor de waterhuishouding. Ingevolge artikel 9, derde lid, van de Wet op de waterhuishouding behoeft een niet door het provinciaal bestuur vastgesteld beheersplan de goedkeuring van gedeputeerde staten. Ingevolge artikel 149 van de Waterschapswet, dat is opgenomen in “Titel V. Aanvullende bepalingen inzake het toezicht op het waterschapsbestuur”, kan goedkeuring slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of in het algemeen belang. 2.5. Appellanten hebben in hoger beroep, evenals in beroep, aangevoerd dat zij zich niet kunnen verenigen met het bestreden besluit omdat het Waterbeheersplan een aantal punten bevat die naar hun mening hun bedrijfsvoering onevenredig zullen belasten. Volgens appellanten is de motivering van het Waterbeheersplan op die punten onduidelijk, en is te weinig rekening gehouden met hun belangen. Voorts hebben zij aangevoerd dat de rechtbank niet op alle beroepsgronden is ingegaan en het bestreden besluit te terughoudend heeft getoetst. Appellanten kunnen in dit betoog niet worden gevolgd. Bij de rechtbank stond slechts het goedkeuringsbesluit ter toets. In artikel 149 van de Waterschapswet is het college een discretionaire bevoegdheid toegekend om goedkeuring te onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Blijkens het goedkeuringsbesluit heeft het college de “Inspraaknotitie 2e waterbeheersplan” bij zijn beoordeling van het Waterbeheersplan betrokken en heeft het het plan voorts getoetst aan de eisen gesteld in de Wet op de waterhuishouding en de verordening op de Waterhuishouding en waterkeringen, alsmede aan het vigerend Waterhuishoudingsplan van de Provincie Noord-Holland. De punten waarop volgens appellanten in het Waterbeheersplan onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen, zijn alle aan de orde gesteld in de “Inspraaknotitie 2e waterbeheersplan” van 19 september 2000. Naar aanleiding van deze punten, die blijkens het Waterbeheersplan alle zijn opgenomen met het oog op het streven naar een natuurvriendelijker waterbeheer, is in deze nota een gemotiveerde reactie opgenomen. Reeds gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten goedkeuring aan het Waterbeheersplan te verlenen. 2.6. Appellanten kunnen evenmin worden gevolgd in hun betoog dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door te overwegen dat tegen peilbesluiten afzonderlijk bezwaar en beroep openstaat en dat de waterakkoorden nog zullen worden herzien. Deze overwegingen zien op de bevoegdheid van de rechtbank. Met juistheid heeft zij overwogen dat zij geen oordeel kan vellen over nog niet genomen besluiten. 2.7. Appellanten kunnen tenslotte niet worden gevolgd in hun betoog dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen als bedoeld in artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht heeft verbonden aan de omstandigheid dat het college in beroep geen verweer heeft gevoerd. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 augustus 1997, inzake H01.96.0374, Rawb 1998, nr. 19, heeft dit artikel geen betrekking op het (niet) indienen van een verweerschrift. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep, voorzover ingesteld door [appellant C], niet-ontvankelijk; II. bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. H. Troostwijk, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. De Gooijer w.g. Sparreboom Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2003 164-413.