Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI1826

Datum uitspraak2003-05-06
Datum gepubliceerd2003-09-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/010877-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opzettelijke belediging van de vermoedelijke opvolger van de Koning.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM PROCES-VERBAAL TERECHTZITTING Parketnummer: 13/010877-02 Proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de politierechter op 06 mei 2003. Tegenwoordig: mr. M.E.A. Wildenburg, politierechter, mr. B. Wind, officier van justitie en mr. I.T.V. van Rooijen, griffier. De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen. De verdachte antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], en aldaar feitelijk verblijvende. Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam. De politierechter vermaant verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden is verplicht. De officier van justitie draagt de zaak voor. De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het voorbereidend onderzoek, waaronder: 1. Een ambtsedig proces-verbaal nummer 2002028197-1 d.d. 01 februari 2002, opgemaakt door B. Kuilman en R. de Boer, hoofdagent respectievelijk inspecteur van de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland, doorgenummerde pag. 09 t/m 10. Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van verbalisanten voornoemd, zakelijk weergegeven: Op 01 februari 2002 bevonden wij ons op de Dam te Amsterdam. Wij zagen een man staan met een klapbord waarop een poster was aangebracht. Wij zagen dat de man omstanders aansprak en hen flyers overhandigde. Wij zagen dat op de flyer een verkleinde versie van de poster was aangebracht. De flyer bevatte de volgende tekst: "Aan mw. Zorraquieta (de politierechter leest: Zorrequieta) en aan de [domme] prins Willem Alexander (hieronder was een twaalftal foto's van kennelijk verminkte lijken en hoofden afgedrukt) Dit is niet zomaar een mening. Deze doden wachten nog op gerechtigheid. Zij zijn de doden waaraan 'pappa' Zorreguieta medeschuldig is. Ook al blijft hij ontkennen: hij is medeplichtig aan genocide. Jullie leugenachtige ontkenning van het bestaan van deze doden, van de tienduizenden ontvoerde en doodgefolterde burgers in Argentinië is nog erger. Het laat zien hoe bedorven en amoreel jullie zijn. Ik kots mijn walging in jullie gezichten. En ik wens jullie geen rust. Gerechtigheid zal geschieden" De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven: A. Ik heb op 01 februari 2002 op de Dam te Amsterdam gestaan met een klapbord met daarop aangebracht een poster met daarop de tekst: "Aan mw. Zorraquieta (de politierechter leest: Zorrequieta) en aan de [domme] prins Willem Alexander Dit is niet zomaar een mening. Deze doden wachten nog op gerechtigheid. Zij zijn de doden waaraan 'pappa' Zorreguieta medeschuldig is. Ook al blijft hij ontkennen: hij is medeplichtig aan genocide. Jullie leugenachtige ontkenning van het bestaan van deze doden, van de tienduizenden ontvoerde en doodgefolterde burgers in Argentinië is nog erger. Het laat zien hoe bedorven en amoreel jullie zijn. Ik kots mijn walging in jullie gezichten. En ik wens jullie geen rust. Gerechtigheid zal geschieden" Bovendien stonden er op de poster afbeeldingen van schedels en resten van dode lichamen. Ik heb personen flyers overhandigd met daarop een verkleinde versie van de op het klapbord aangebrachte poster. B. De poster was groter dan de flyers. De flyers waren de helft van de grootte van de poster. Mijn actie was bedoeld als protest tegen de uitlating van de kroonprins over het verleden van Argentinië. Hij miskent in die uitspraak de ernst van een dictatuur en het bestaan van de vele slachtoffers en vermisten van die dictatuur. De kroonprins relativeert de rol van zijn schoonvader, Jorge Zorreguieta. Met de opmerking 'het was maar een mening' bagatelliseert de kroonprins de conclusies van Professor Baud en miskent hij de ernst van een historische kwestie en het misdadige karakter van de dictatuur. En dat als kroonprins. Ik wilde laten zien wat er in Argentinië gebeurd was. Ik wilde de onjuistheden en de leugens laten zien. Ik wilde laten zien dat de gruwelijkheden in Argentinië echt gebeurd waren. Ik had niets anders kunnen doen. Ik zag geen andere kans dan een directe confrontatie. Ik heb bewust gekozen voor een bord met een poster. Als mensen naar mij toekwamen, gaf ik ze een flyer. Ik heb die flyers niet uitgedeeld, omdat ik wist of minstens een idee had dat dat verboden zou kunnen zijn. Nadat de mensen mij erom vroegen, gaf ik ze een flyer. Een SBS6-medewerker heeft alles gezien. Ik heb de originele foto's teruggekregen. Ik had niet de bedoeling om de kroonprins te beledigen. Ik kan me niet herinneren dat ik beledigende uitingen heb gedaan. Ik zie niet in dat mijn tekst beledigend voor de kroonprins zou kunnen zijn. Het eerste concept voor de poster bestond uit alleen tekst. Ik was boos. Toen begon ik aan het tweede concept. Ik sta er nog steeds honderd procent achter. Ik zie het beledigende karakter van de poster niet. Ik ben in 1980 naar Nederland gekomen. Ik had de status van vluchteling. Ik heb een fulltime baan. Ik verdien ongeveer 2.000 à 3.000 euro per maand. Ik ben nog steeds actief met het archief in Argentinië. Ik onderzoek de folterpraktijken in Argentinië. Ik heb meegewerkt aan een documentaire voor CNN. De foto's op het klapbord heb ik uit mijn archief. De officier van justitie voert het woord, leest haar vordering voor en legt die aan de politierechter over. Het op schrift gestelde requisitoir is als Bijlage I aan dit proces-verbaal gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman legt zijn pleitnotities aan de politierechter over, welke als Bijlage IIA aan dit proces-verbaal zijn gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. Bovendien legt de raadsman een aanvulling op zijn pleitnotities aan de politierechter over, welke als Bijlage IIB aan dit proces-verbaal is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. Aan verdachte en diens raadsman wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De verdachte legt aan de politierechter een schriftelijk stuk over, waarin is vervat hetgeen hij als laatste woord wil verklaren. Dit schriftelijk stuk is als Bijlage III aan dit proces-verbaal gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven. De politierechter spreekt het vonnis uit. AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS 1. Inhoud van de telastelegging. Overeenkomstig de dagvaarding. 2. Alle gebruikte bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring. Uit de verklaring van verdachte, voorzover onder A. gerelateerd, en uit de hiervoor weergegeven inhoud van voormeld proces-verbaal, volgen de feiten en omstandigheden op grond waarvan de politierechter heeft beslist dat verdachte het telastegelegde en hierna bewezen verklaarde feit heeft begaan. 3. Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het opzet. Verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd dat hij met de tekst en de afbeeldingen op de poster en op de flyers niet de bedoeling had om prins Willem-Alexander te beledigen. De politierechter verstaat dit verweer als een beroep op het ontbreken van het bestanddeel opzet in de delictsomschrijving van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht en overweegt hieromtrent als volgt. Uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting van de politierechter is genoegzaam naar voren gekomen welke motieven verdachte had bij het maken van de poster en de flyers. Dit waren nobele motieven. Verdachte had slechts de bedoeling aandacht te vestigen op de gruwelen van de junta in Argentinië en een vorm van kritiek te leveren op de uitlatingen van de kroonprins hieromtrent. De politierechter is daarom van oordeel dat verdachte niet willens en wetens heeft gehandeld met het oog op de belediging van de kroonprins. Opzet kan echter ook in voorwaardelijke zin bestaan. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging op de koop toe heeft genomen. De politierechter is van oordeel dat daarvan in casu kan worden gesproken. Verdachte heeft zich met zijn handelen willens en wetens aan de aanmerkelijke kans blootgesteld dat hij de kroonprins zou beledigen. Verdachte heeft die kans ook aanvaard en op de koop toe genomen. De politierechter oordeelt op grond van het voorgaande dat verdachte met - voorwaardelijk - opzet heeft gehandeld en verwerpt het verweer. 4. Bewezenverklaring. Het primair telastegelegde feit gepleegd door verdachte, met dien verstande dat hij op 01 februari 2002 te Amsterdam opzettelijk de vermoedelijke opvolger van de koningin, te weten Prins Willem-Alexander in het openbaar bij geschrift en afbeelding heeft beledigd door op de Dam met een klapbord met daarop aangebracht een poster met daarop onderstaande tekst en afbeeldingen te staan en personen aan te spreken en flyers te overhandigen met daarop een verkleinde versie van de op het klapbord aangebrachte poster met daarop de tekst: "Aan mw. Zorrequieta en aan de [domme] prins Willem Alexander Dit is niet zomaar een mening. Deze doden wachten nog op gerechtigheid. Zij zijn de doden waaraan 'pappa' Zorreguieta medeschuldig is. Ook al blijft hij ontkennen: hij is medeplichtig aan genocide. Jullie leugenachtige ontkenning van het bestaan van deze doden, van de tienduizenden ontvoerde en doodgefolterde burgers in Argentinië is nog erger. Het laat zien hoe bedorven en amoreel jullie zijn. Ik kots mijn walging in jullie gezichten. En ik wens jullie geen rust. Gerechtigheid zal geschieden" en afbeeldingen van schedels en resten van dode lichamen. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 5. Kwalificatie en toegepaste artikelen. Opzettelijke belediging van de vermoedelijke opvolger van de Koning. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 112 van het Wetboek van Strafrecht. 6. Beslissing omtrent de strafbaarheid van het feit. 6.1. Kwalificatieverweer. Verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd, dat hij weliswaar hetgeen hem wordt telastegelegd feitelijk heeft begaan, maar dat dit als zodanig niet oplevert het strafbare feit van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht. De tekst en de foto's op de poster en op de flyers zouden niet van een beledigende aard zijn, aldus verdachte. De politierechter overweegt hieromtrent als volgt. De politierechter is van oordeel dat de inhoud van de tekst op de poster en op de flyers, in combinatie met de afbeeldingen van dode mensen en lichaamsdelen, van zodanige aard zijn, dat er redelijkerwijs geen andere mogelijkheid bestaat, gelet op de in onze maatschappij geldende maatschappelijke normen, dan dat prins Willem-Alexander daarmee in zijn waardigheid is getroffen en dat zijn eer en goede naam zijn aangetast. Dit levert een belediging op in de zin van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht. Overigens is niet vereist dat de kroonprins bij deze belediging aanwezig was. De politierechter verwerpt derhalve het verweer. 6.2. Vrijheid van meningsuiting. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting het verweer gevoerd, dat zijn cliënt met de tekst en de afbeeldingen op de poster en op de flyers niet strafbaar heeft gehandeld, nu hij gebruik maakte van zijn recht op vrijheid van meningsuiting. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman. De politierechter overweegt hieromtrent als volgt. Iedere burger van Nederland komt op grond van het eerste lid van artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht op vrijheid van meningsuiting toe. De vrijheid van meningsuiting vormt een van de essentiële fundamenten van een democratische rechtsstaat zoals Nederland. De vrijheid van meningsuiting is ook gewaarborgd in artikel 7 van de Grondwet. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt. Zo stelt het eerste lid van artikel 7 van de Grondwet dat niemand voor het openbaren van gedachten of gevoelens door de drukpers voorafgaand verlof nodig heeft, 'behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet'. Het derde lid van dat artikel legt dezelfde beperking op in geval van het openbaren van gedachten of gevoelens op een andere wijze. Ook het EVRM stelt grenzen aan de uitoefening van een ieders vrijheid van meningsuiting. Zo bepaalt het tweede lid van artikel 10 van het EVRM, dat de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting kan worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, omdat de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengt. Deze formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties moeten bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Met betrekking tot de vraag of de beperking van de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting van verdachte met het in beslag nemen van de poster en flyers met daarop de gewraakte tekst en afbeeldingen, met zijn arrestatie en met de tegen hem ingestelde strafrechtelijke vervolging, een beperking is die - in de zin van artikel 10 van het EVRM - in een democratische samenleving noodzakelijk is ter bescherming van de goede naam van een ander, te weten de vermoedelijke troonopvolger, overweegt de politierechter het volgende. Wat betreft de noodzakelijkheid van de beperking in een democratische samenleving moet de politierechter onderzoeken of de beperking beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte. Daarnaast vloeit uit de Europese rechtspraak voort dat iedere in het tweede lid van artikel 10 van het EVRM bedoelde 'formaliteit, voorwaarde, beperking of sanctie' met betrekking tot de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting proportioneel moet zijn ten opzichte van het ermee beoogde, legitieme doel. Vooropgesteld dient te worden - zoals reeds overwogen in 6.1. - dat de tekst en de afbeeldingen op de poster en op de flyers een belediging opleveren in de zin van artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter is voorts van oordeel dat de beperking van de uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting van verdachte beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte, te weten de behoefte het koningshuis en de leden daarvan te beschermen. Deze bescherming wordt mede gelegitimeerd op grond van het met de uitoefening van de koninklijke functie verweven staatsbelang. Nederland is immers een constitutionele monarchie. Daarnaast is de politierechter van oordeel dat de beperking van de uitingsvrijheid van verdachte proportioneel is ten opzichte van het ermee beoogde doel, te weten de bescherming van de goede naam van een ander. Het gaat hierbij niet om zomaar een ander, maar om de vermoedelijke troonopvolger. De ernst van dit feit heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht in het zelfstandig strafbaar stellen ervan in artikel 112 van het Wetboek van Strafrecht, zulks als logische specialis van de reeds bestaande strafbaarstelling van eenvoudige belediging in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. De ernst van het feit komt ook tot uitdrukking in de strafbedreiging, welke - voor zover het de vrijheidsbenemende straf betreft - zestien maal zo zwaar is als de eenvoudige belediging. Men mag bij de uitoefening van zijn recht op vrijheid van meningsuiting niet zo ver gaan - zoals verdachte - dat daarmee kroonprins Willem-Alexander wordt beledigd. Verdachte is aldus te ver gegaan. Een plicht, dan wel verantwoordelijkheid, waar artikel 10 van het EVRM van spreekt, is immers dat men met de uitoefening van zijn recht op vrijheid van meninguiting niet zo ver gaat dat het belang van de bescherming van de goede naam van de vermoedelijke troonopvolger aan die uitingsvrijheid ondergeschikt wordt. Op grond van het vorenoverwogene is de politierechter van oordeel dat verdachte weliswaar heeft gehandeld ter uitoefening van zijn recht op vrijheid van meningsuiting, maar dat hij daarbij het - in dit geval - zwaarder wegende belang van bescherming van de goede naam van de vermoedelijk troonopvolger ten onrechte aan zijn uitingsvrijheid heeft achtergesteld. De politierechter verwerpt het verweer. Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 7. Beslissing omtrent de strafbaarheid van verdachte. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting een beroep op psychische overmacht gedaan. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de persoonlijke geschiedenis van zijn cliënt en op het heden waarin zijn cliënt nog steeds actief is voor de slachtoffers van de Argentijnse junta, van hem niet anders kon en mocht worden verwacht dan dat hij handelde zoals hij deed. Verdachte voelde een drang om te reageren op de ontkenning van de 'holocaust' van Argentinië en hij kon, als getuige van één van de grofste repressies van een burgerbevolking van de twintigste eeuw, niet anders handelen, aldus de raadsman. De politierechter overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting, is aannemelijk geworden dat verdachte inderdaad veel ellende heeft gezien en meegemaakt in zijn leven. De politierechter acht het bovendien aannemelijk dat ten gevolge hiervan bij verdachte een hevige gemoedsbeweging is ontstaan. Het kan niet ontkend worden dat men bij het meemaken van zoveel gruwelijkheden geëmotioneerd raakt en dat die gemoedsbeweging lang blijft bestaan. Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is echter vereist dat verdachte op het moment van zijn handelen - als gevolg van de onstuitbaarheid en dwingendheid van de bedoelde gemoedsbeweging - niet anders kon handelen dan hij deed. Slechts dan zal de verwijtbaarheid aan het bewezenverklaarde feit moeten komen te ontvallen. Daarvan is geen sprake. Verdachte had immers de keuze uit vele - minder ingrijpende en niet beledigende - alternatieven om zijn mening te uiten. Aan de eisen van proportionaliteit noch aan die van subsidiariteit wordt voldaan. De politierechter verwerpt derhalve het verweer. Verdachte is strafbaar. Er zijn ook overigens geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte zouden uitsluiten. 8. Opgelegde straf. Geldboete van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor de op 2 (twee) jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Welke strafoplegging in overeenstemming is met de ernst van het misdrijf, mede gelet op de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De politierechter heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft een poster gemaakt met daarop een tekst waarmee de eer en goede naam van prins Willem-Alexander is aangetast. Boven die tekst waren afbeeldingen van dode mensen en rottende hoofden en ledematen geplaatst. Van die poster heeft hij kleinere flyers gemaakt die hij op de Dam te Amsterdam uitdeelde tijdens de voorbereidingen van het huwelijksfeest van de kroonprins en zijn bruid Máxima. Verdachte treft hiermee de kroonprins in zijn waardigheid. Dergelijk gedrag is niet acceptabel in onze samenleving en rechtvaardigt de hiervoor genoemde strafoplegging. De politierechter heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de motieven van verdachte, de achterliggende gebeurtenissen die hem tot deze daad hebben gebracht en zijn persoonlijke situatie. De politierechter heeft begrip voor de motieven van verdachte en voor het feit dat hij heeft geprobeerd aandacht te vestigen op een kwestie die die aandacht ook verdient. Echter, de wijze waarop hij dit heeft gedaan, is niet aanvaardbaar. De politierechter heeft bovendien rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met justitie en met het feit, dat hoewel de redelijke termijn niet is overschreden, verdachte wel al meer dan vijftien maanden onder de dreiging van een strafvervolging heeft moeten leven. Gelet op al het voorgaande acht de politierechter het geïndiceerd de door het openbaar ministerie gevorderde onvoorwaardelijke geldboete in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen. De politierechter acht het van belang aan deze straf een proeftijd van twee jaren te verbinden, nu verdachte er van overtuigd is dat wat hij heeft gedaan geoorloofd was en daarom niet is uit te sluiten dat een dergelijke actie zich in de toekomst zal herhalen. 9. Bijkomende beslissingen. Vrijspraak van hetgeen meer of anders is telastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard. De politierechter geeft aan verdachte kennis, dat hij binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt hem opmerkzaam op zijn recht om ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de politierechter is vastgesteld en ondertekend. De griffier is buiten staat dit proces-verbaal vast te stellen en te ondertekenen.