Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AI5667

Datum uitspraak2003-08-20
Datum gepubliceerd2003-09-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers03 / 1747 GEMWT VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

De in artikel 7.2.2 van de bouwverordening voorziene mogelijkheid van staken van het gebruik kan slechts betrekking hebben op een in artikel 17 woningwet bedoeld gebouw, niet zijnde een woning, waarvan het staken van het gebruik op grond van artikel 17, vierde lid, kan worden gelast. Het staken van het gebruik van een woning kan niet worden gelast, aangezien artikel 14 daarin niet voorziet. De gemeenteraad is, gelet op artikel 8 Woningwet, ook niet bevoegd in de bouwverordening een daarvan afwijkende regeling op de nemen. Rechtstreekse toepassing van bestuursdwang, gebaseerd op artikel 7.2.2 van de bouwverordening, teneinde de naleving van de bouwverordening en het Bouwbesluit te bewerkstelligen, is niet mogelijk, aangezien dat een ontoelaatbare doorkruising van het in de Woningwet vervatte systeem van aanschrijving zou betekenen. Verweerder was niet bevoegd op grond van artikel 7.2.2 van de bouwverordening het beëindigen van de bewoning te gelasten.


Uitspraak

03 / 1747 GEMWT VV RECHTBANK BREDA Sector bestuursrecht Voorzieningenrechter UITSPRAAK in de zaak van [[verzoeker], wonende te Tilburg, verzoekers, gemachtigde mr. E.T. Hummels, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder. 1. Het procesverloop Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 25 juli 2003 (bestreden besluit), inzake een aanzegging bestuursdwang tot ontruiming van het Ave Maria complex. Tevens hebben zij op 11 augustus 2003 verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 augustus 2003, waarbij aanwezig waren [verzoeker] en de gemachtigde en namens verweerder drs. L.M.A. Pols en M. Zevenbergen. 2. De beoordeling 2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden. Het Ave Maria complex is een voormalig klooster in Tilburg, dat eigendom is van Moonen Projectontwikkeling B.V. Het heeft vanaf 1996 leeggestaan. Er is een aantal malen brand geweest, waardoor het middengedeelte is verwoest, maar in andere delen van het pand wonen een aantal krakers, waaronder verzoekers. Naar aanleiding van klachten van omwonenden en een controle in maart 2003 door ambtenaren van de Afdeling Handhaving van de gemeente is Moonen aangeschreven tot het verwijderen van afval en caravans van het achterterrein. Daarnaast heeft verweerder in een brief van 7 mei 2003 aan de bewoners van het Ave Maria complex aangekondigd dat handhavend zou worden opgetreden indien zij het gebruik van het complex en het daarbij behorende achterterrein niet zouden staken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bewoners van het Ave Maria complex gelast het gebruik van het complex te staken en het perceel te verlaten voor 14 augustus 2003. Daarbij is aangegeven dat indien daaraan niet wordt voldaan, bestuursdwang zal worden toegepast. Reden voor deze aanschrijving is dat op het perceel geen voorzieningen voor gas, water en elektra aanwezig zijn, waardoor volgens verweerder sprake is van onvoldoende hygiëne voor de bewoners. De aanschrijving is gebaseerd op artikel 7.2.2 van de gemeentelijke bouwverordening. 2.2 Verzoekers hebben - kort samengevat - aangevoerd dat de hygiënische omstandigheden aanvaardbaar zijn; zo is voorzien in een drinkwatervoorziening binnen aanvaardbare afstand. Het complex heeft jarenlang leeg gestaan en is door drugsverslaafden ernstig vervuild. Verzoekers hebben alles opgeruimd en schoongemaakt. Zij stellen dat sprake is van onrechtmatige ambtsuitoefening. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen. 2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang. Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. 2.4 Artikel 7.2.2 van de bouwverordening luidt als volgt: "Indien tengevolge van het niet functioneren - hieronder begrepen het afgesloten zijn - van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van faecaliën, het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kunnen burgemeester en wethouders gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken." 2.5 De voorzieningenrechter heeft ernstige twijfel of verweerder op grond van artikel 7.2.2 van de bouwverordening bevoegd is het staken van de bewoning van het complex te gelasten. Daartoe wordt het volgende overwogen, waarbij tevens wordt gewezen op een uitspraak in dezelfde zin van de president van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 mei 1995 (Bouwrecht 1995/762). In de Woningwet, met name de artikelen 14 en 17, is een systeem van aanschrijven neergelegd voor de gevallen waarin gebouwen in strijd zijn met het Bouwbesluit of de gemeentelijke bouwverordening. Artikel 14 ziet op woningen en artikel 17 op overige gebouwen. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Woningwet wordt voor de toepassing van de Woningwet onder woning mede verstaan een afzonderlijk gedeelte van een gebouw, welk gedeelte tot bewoning is bestemd. Nu het complex tot klooster en derhalve voor bewoning was bestemd, moet dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden aangemerkt als een woning in de zin van de Woningwet. Dat het gebouw inmiddels niet meer als klooster in gebruik is, maakt dit niet anders. Dit betekent dat artikel 14 van de Woningwet in dit geval van toepassing is. Voor zover een pand niet voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit, is aanschrijving mogelijk op grond van artikel 14, eerste lid, van de Woningwet. Daarbij kan in spoedeisende gevallen bestuursdwang worden toegepast, zo volgt uit artikel 26 van de Woningwet. Verder kan verweerder, voor zover de woning wordt bewoond op een wijze die niet in overeenstemming is met de voorschriften van de bouwverordening, op grond van het derde lid van artikel 14 de bewoners aanschrijven om de bewoning daarmee in overeenstemming te brengen. Ook hier is toepassing van bestuursdwang eerst aan de orde als een aanschrijving wordt gegeven. Artikel 14 geeft burgemeester en wethouders niet de bevoegdheid het gebruik te doen staken. Dit in tegenstelling tot artikel 17, waar in het vierde lid wel een dergelijke bevoegdheid is opgenomen in geval van gevaar of ernstige hinder. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de in artikel 7.2.2 van de bouwverordening voorziene mogelijkheid van staken van het gebruik, slechts betrekking kan hebben op een in artikel 17 van de Woningwet bedoeld gebouw, niet zijnde een woning, waarvan het staken van het gebruik op grond van artikel 17, vierde lid, kan worden gelast. Met betrekking tot een woning kan het staken van het gebruik niet worden gelast, aangezien artikel 14 daarin niet voorziet. De gemeenteraad is, gelet op artikel 8 van de Woningwet, ook niet bevoegd in de bouwverordening een daarvan afwijkende regeling op te nemen. Dit leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat in dit geval een rechtstreekse toepassing van bestuursdwang, gebaseerd op de in artikel 7.2.2 van de bouwverordening, teneinde de naleving van de bouwverordening en het Bouwbesluit te bewerkstelligen, niet mogelijk is, aangezien dat een ontoelaatbare doorkruising van het in de Woningwet vervatte systeem van aanschrijven zou betekenen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder dan ook niet bevoegd op grond van artikel 7.2.2 van de bouwverordening het beëindigen van de bewoning te gelasten. 2.6 Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aangetoond dat sprake is van een dermate onhygiënische situatie dat optreden daartegen op grond van artikel 7.2.2 van de bouwverordening gerechtvaardigd is. Vast staat dat verzoekers beschikken over een aansluiting op de riolering. Verder hebben zij ter zitting gesteld dat zij, hoewel zijn geen eigen aansluiting op het waterleidingnet hebben, kunnen beschikken over voldoende schoon drinkwater, hetgeen door verweerder niet is weersproken. Voorts ziet de voorzieningenrechter niet in waarom het ontbreken van een aansluiting op het gas- en lichtnet tot een onhygiënische situatie zouden leiden. Ter zitting heeft verweerder nog benadrukt dat sprake is van een onveilige situatie in verband met een door de bewoners zelf aangelegde rookgasafvoer. De voorzieningenrechter merkt echter op dat dit het bestreden besluit weliswaar - terloops - is vermeld, doch dat dit niet verder is onderbouwd. Bovendien is door verzoekers ter zitting verklaard dat de gewraakte rookgasafvoer inmiddels is verwijderd, hetgeen door verweerder niet is betwist. 2.7 Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar niet overeind zal kunnen blijven. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende dan ook grond voor schorsing van het bestreden besluit. 2.8 Nu het verzoek wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoekers te worden vergoed. Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoekers, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag. 3. De beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar; gelast dat de gemeente Tilburg aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht van € 116,- vergoedt; veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Tilburg. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, en in aanwezigheid van mr. M. Breeman, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2003. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.