Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AJ3275

Datum uitspraak2003-09-10
Datum gepubliceerd2003-09-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200204332/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 april 2000, kenmerk 99/1820, heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland (hierna: het college) het verzoek van appellant om schadevergoeding inzake zogenoemd "locatie bezoekersmolen" buiten behandeling gesteld.


Uitspraak

200204332/1. Datum uitspraak: 10 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Dordrecht van 28 juni 2002 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 april 2000, kenmerk 99/1820, heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuw-Lekkerland (hierna: het college) het verzoek van appellant om schadevergoeding inzake zogenoemd "locatie bezoekersmolen" buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 25 april 2000, kenmerk 2000/77, heeft het college het verzoek van appellant om schadevergoeding inzake zogenoemd "locatie tegenover Molenexpositieruimte" buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 25 april 2000, kenmerk 2000/291, heeft het college het verzoek van appellant om schadevergoeding inzake zogenoemd "fotograferen" afgewezen voorzover dat betrekking heeft op de jaren 1995 tot en met 1998, en buiten behandeling gesteld voorzover dat betrekking heeft op het jaar 1999. Bij besluit van 24 oktober 2000 heeft het college de daartegen door appellant gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 juni 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard voorzover het is gericht tegen de beslissingen inzake de verzoeken om schadevergoeding, zogenoemd “locaties Bezoekersmolen”, “locatie tegenover Molenexpositiecentrum”, alsmede “fotograferen” over het jaar 1999, in zoverre het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college terzake een nieuw besluit neemt, en overigens het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 13 februari 2003 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.D. Weijers, advocaat te Alblasserdam, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het betoog van appellant dat de rechtbank heeft miskend dat hij over de jaren 1995 tot en met 1998 schade heeft geleden doordat het college de door hem verzochte vergunningen om een standplaats in te nemen om te fotograferen niet heeft verleend, faalt. Appellant heeft slechts gesteld dat hij schade heeft geleden doch op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Daarbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat appellant, voorzover het college hem wel vergunning heeft verleend voor het innemen van een standplaats, daarvan om hem moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt. Voorts is komen vast te staan dat hij ten behoeve van het innemen van een standplaats geen investeringen heeft gedaan. De verzoeken om schadevergoeding, genoemd “fotograferen” over de jaren 1995 tot en met 1998 zijn derhalve terecht door het college afgewezen. De rechtbank is, zij het op andere gronden, tot dezelfde slotsom gekomen. 2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak, voorzover aangevallen, dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd. 2.3. Gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, heeft het college bij besluit van 19 september 2002 de verzoeken om schadevergoeding met betrekking tot het jaar 1999 afgewezen. Ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, staat het besluit van 19 september 2002 thans mede ter beoordeling van de Afdeling. Terzake van dit besluit overweegt de Afdeling dat het in stand kan blijven op dezelfde gronden als hiervoor onder 2.1. genoemd. Het beroep tegen het besluit van 19 september 2002 is derhalve ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; II. verklaart het beroep tegen het besluit van 19 september 2002 ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. De Leeuw-van Zanten Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003 91-395.