Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AJ3289

Datum uitspraak2003-09-10
Datum gepubliceerd2003-09-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200205638/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 december 2000 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de Staatssecretaris) geweigerd de aan appellante toekomende collectie, bestaande uit tekeningen en schilderijen die zij aan Vincent van Gogh toeschrijft, te plaatsen op de lijst van beschermde voorwerpen als bedoeld in artikel 2 van de Wet tot behoud van cultuurbezit (hierna: Wbc).


Uitspraak

200205638/1. Datum uitspraak:10 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 12 september 2002 in het geding tussen: appellante en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 december 2000 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de Staatssecretaris) geweigerd de aan appellante toekomende collectie, bestaande uit tekeningen en schilderijen die zij aan Vincent van Gogh toeschrijft, te plaatsen op de lijst van beschermde voorwerpen als bedoeld in artikel 2 van de Wet tot behoud van cultuurbezit (hierna: Wbc). Bij besluit van 31 januari 2002 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 september 2002, verzonden op 13 september 2002, heeft de rechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 november 2002. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 10 december 2002 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2003, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. J.P.W. van Bohemen, advocaat te Voorburg, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. D.B.G. van Duren, ambtenaar ten departemente, zijn verschenen. Tevens is aan de zijde van appellante [gemachtigde] verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wbc - voorzover hier van belang - wijst onze Minister, de Raad voor Cultuur gehoord, roerende zaken aan als beschermd voorwerp door deze of de verzameling waarvan zij onderdeel uitmaken, op een lijst van beschermde voorwerpen te plaatsen. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit behoud cultuurbezit (hierna: Besluit) is een voorwerp van zodanige cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, dat het voor het Nederlands cultuurbezit behouden dient te worden en daartoe op de lijst behoort te staan, indien het als onvervangbaar en onmisbaar kan worden aangemerkt. 2.2. Appellante heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de advisering door de Raad voor Cultuur - die zich heeft gebaseerd op het oordeel van het Van Gogh Museum - zodanig heeft tekort geschoten dat de Staatssecretaris daarop niet mocht afgaan. Zij heeft in verband daarmee aangevoerd dat het Van Gogh Museum zich bij de beoordeling van de authenticiteit ten onrechte op grond van fotomateriaal heeft beperkt tot de stilistische kenmerken van de schilder Van Gogh. De conclusie van het Van Gogh Museum dat de onderzochte werken stilistisch niet zijn toe te schrijven aan de schilder is niet nader gemotiveerd. Nu de Raad voor Cultuur meende dat het Van Gogh Museum met een dergelijke motivering kon volstaan kan, aldus appellante, niet worden staande gehouden dat de vereiste zorgvuldigheid bij het onderzoek en de besluitvorming in acht is genomen, temeer omdat niet de gehele collectie is onderzocht. Voorts heeft de rechtbank volgens appellante ten onrechte in aanmerking genomen dat zij geen tegenadvies van een deskundige heeft overgelegd. Dit laatste is niet mogelijk omdat andere deskundigen naar het Van Gogh Museum verwijzen. Wel heeft zij zelf feiten en/of omstandigheden aangevoerd die in dit verband, naar zij stelt, tot een andere conclusie kunnen leiden en zou door de Staatssecretaris of de Raad voor Cultuur middels een aanvullende vraagstelling aan het Van Gogh Museum kunnen worden gevraagd informatie te verschaffen over het zogenaamde “gat” in de ontwikkeling van de schilder Van Gogh. 2.3. Het betoog van appellante faalt. Ter beoordeling staat of de Staatssecretaris het advies van de Raad voor Cultuur heeft kunnen overnemen, dat de onderhavige werken niet als “onvervangbaar en onmisbaar” in de zin van artikel 2, eerste lid, van het Besluit kunnen worden aangemerkt. De Staatssecretaris heeft zich dienaangaande op het standpunt gesteld dat reeds nu de authenticiteit van de verzameling van appellante niet onomstreden is - de meest gerede deskundige het Van Gogh Museum schrijft de werken niet toe aan Van Gogh - geen aanleiding bestaat voor een verdere beoordeling of de verzameling voor plaatsing op de lijst in aanmerking komt. Dit standpunt acht de Afdeling gelet op de doelstelling van de Wbc niet onjuist. Gelet op het vorenstaande was de Staatssecretaris niet gehouden tot verder onderzoek naar de authenticiteit van de verzameling als door appellante beoogd. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. De Leeuw-van Zanten Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2003 91-395.