Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AJ3352

Datum uitspraak2003-09-03
Datum gepubliceerd2003-09-09
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200305772/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 18 augustus 2003 heeft verweerder op verzoek van de vereniging “Vereniging Nationaal Jachtschietcentrum Berkenhorst” te Elspeet ontheffing verleend van de openingstijden van haar inrichting ten behoeve van een op 6 september 2003 te houden wedstrijd.


Uitspraak

200305772/1. Datum uitspraak: 3 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 augustus 2003 heeft verweerder op verzoek van de vereniging “Vereniging Nationaal Jachtschietcentrum Berkenhorst” te Elspeet ontheffing verleend van de openingstijden van haar inrichting ten behoeve van een op 6 september 2003 te houden wedstrijd. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 28 augustus 2003, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2003, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 september 2003, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Korterink en ing. P. Baas, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de “Vereniging Nationaal Jachtschietcentrum Berkenhorst” daar gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigden]. 2. Overwegingen 2.1. Verweerder heeft bij besluit van 15 juli 1998 krachtens de Wet milieubeheer aan de vereniging “Vereniging Nationaal Jachtschietcentrum Berkenhorst” (hierna: vergunninghoudster) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor het in werking hebben van een schietinrichting. Bij dat besluit is tevens bepaald – voorzover hier van belang – dat vergunning wordt geweigerd voor het aangevraagde schieten op de bovengrondse banen gedurende 50 uren per week. In de uitspraak van 29 januari 2001, no. E03.98.1297, heeft de Afdeling ten aanzien van het kleiduifschieten op de bovengrondse banen in de inrichting geconstateerd dat er bestaande rechten zijn voor deze activiteit op zaterdagen van 11:00 tot 17:00 uur en woensdagen van 14:00 tot 17:00 uur. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder bij besluit van 8 maart 2001 – voorzover hier van belang – bepaald dat gedoogd wordt dat maximaal negen uur per week gebruik wordt gemaakt van de bovengrondse schietbanen. Bij brief van 1 juli 2003 heeft vergunninghoudster aan verweerder verzocht ten behoeve van de Nationale Kampioenschappen Compak Sporting, die plaats moeten vinden op zaterdag 6 september 2003, ontheffing te verlenen van de openingstijden in die zin dat de inrichting op die dag in werking mag zijn van 09:00 tot 19:00 uur. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde ‘ontheffing’ verleend. Verweerder heeft daarbij te kennen gegeven dat hij er kennis van heeft genomen dat van de ruimere openingstijden slechts gebruikt wordt gemaakt voorzover dat nodig is en slechts in verband met de te houden wedstrijd. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting vinden de wedstrijdactiviteiten op 6 september 2003 plaats op de bovengrondse schietbanen. 2.2. Verzoeker kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aan. Hij acht het onaanvaardbaar dat het gedoogbesluit van 8 maart 2001 verder wordt opgerekt. Verweerder is volgens hem niet bevoegd het besluit te nemen, omdat daarvoor geen wettelijke basis bestaat en in voornoemd gedoogbesluit daartoe niet de ruimte wordt geboden. Voorts betoogt verzoeker dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering en onzorgvuldig is voorbereid nu hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. 2.2.1. Bij voornoemde uitspraak van 29 januari 2001 heeft de Afdeling het beroep van vergunninghoudster tegen het besluit van 15 juli 1998 ongegrond verklaard. De revisievergunning van 15 juli 1998 is derhalve onherroepelijk. Vast staat dat bij het besluit van 15 juli 1998 de gevraagde revisievergunning onder meer is geweigerd wat betreft het kleiduifschieten op de bovengrondse banen. Derhalve is – anders dan waarvan verweerder kennelijk uitgaat – ten aanzien van het kleiduifschieten op de bovengrondse banen geen sprake van vergunde activiteiten. Een eventuele ontheffing van de openingstijden ten behoeve van het gebruik van de bovengrondse schietbanen kan dan ook niet worden gebaseerd op de vigerende vergunning dan wel op een in het verleden voor de inrichting verleende vergunning. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit naar het oordeel van de Voorzitter een (afzonderlijk) gedoogbesluit. De Voorzitter ziet zich daarom gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid bij afweging van de bij het bestreden besluit betrokken belangen heeft kunnen overgaan tot het gedogen dat de inrichting op 6 september 2003 in werking zal zijn van 09:00 tot 19:00 uur en gedurende die periode gebruik wordt gemaakt van de bovengrondse schietbanen. 2.2.2. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is reeds een ontwerpbesluit genomen op de aanvraag van vergunninghoudster om een (nieuwe) vergunning krachtens de Wet milieubeheer, dit ontwerpbesluit is inmiddels ook gepubliceerd. Uit de stukken leidt de Voorzitter af dat de aanvraag mede betrekking heeft op het gebruik van de bovengrondse schietbanen, waarbij geluidreducerende maatregelen zullen worden getroffen. Voorts heeft vergunninghoudster daarbij onder meer een zogenoemde 12 dagen-regeling aangevraagd, inhoudende dat twaalf keer per jaar de schotfrequentie vanwege te houden wedstrijden afwijkt van de schotfrequentie op gebruikelijke dagen. Het thans bestreden besluit heeft slechts betrekking op 6 september 2003, zodat het gedoogbesluit een eenmalig karakter heeft. Voorts wordt gedoogd gedurende een bepaalde tijdspanne, welke naar het oordeel van de Voorzitter niet in onaanvaardbaar grote mate afwijkt van de tijden waarop in de representatieve bedrijfssituatie op zaterdag gebruik mag worden gemaakt van de bovengrondse schietbanen. Het voorgaande in aanmerking nemende ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid na afweging van de betrokken belangen heeft kunnen overgaan tot het nemen van het bestreden besluit. In hetgeen verzoeker voor het overige naar voren heeft gebracht, ziet de Voorzitter geen grond voor een ander oordeel. 2.2.3. Ten slotte overweegt de Voorzitter nog het volgende. Naar aanleiding van hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, stelt de Voorzitter vast dat verzoeker, die belanghebbende is, in strijd met het bepaalde in artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet in de gelegenheid is gesteld voorafgaand aan het gedoogbesluit zijn zienswijze naar voren te brengen. De Voorzitter wijst erop dat dit gebrek nog kan worden hersteld in de bezwaarfase. 2.3. De Voorzitter wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Konijnenbelt w.g. Oudenaller Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2003 179-335.