Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AJ6880

Datum uitspraak2003-08-15
Datum gepubliceerd2003-09-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers01/5780 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Na overeenkomst van minnelijke schikking heeft verzoekster hierop haar hoger beroep ingetrokken en heeft gelijktijdig aan de Raad verzocht gedaagde in de proceskosten te veroordelen.


Uitspraak

01/5780 AOW U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht inzake de kosten van het geding tussen: [verzoekster], wonende te [woonplaats], appellante, thans verzoekster, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde. I. INLEIDING Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde mede verstaan de Sociale Verzekeringsbank. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 26 oktober 1999 heeft gedaagde het ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet van verzoekster met ingang van augustus 1995 herzien naar het pensioen voor een gehuwde, omdat, naar kennelijk is beoogd, verzoekster naar het oordeel van gedaagde sinds juli 1995 niet langer duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Gedaagde heeft het zijns inziens onverschuldigd aan verzoekster betaalde ouderdomspensioen van verzoekster teruggevorderd. Verzoekster heeft inmiddels 18 termijnen van € 181,51 en twee maal het bij het ouderdomspensioen behorende vakantiegeld aan gedaagde terugbetaald. Ter zitting van de Raad op 4 juli 2003, waar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. A. Rijkelijkhuizen, advocaat te Amstelveen, en waar namens gedaagde is verschenen H.J.M. de Wit, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank, is op initiatief van de Raad een minnelijke schikking tot stand gekomen. Partijen zijn overeengekomen dat verzoekster in juli 2003 nog een bedrag van € 181,51 aan gedaagde zal betalen. Daarna zal verzoekster jegens gedaagde volledig gekweten zijn. Gedaagde heeft toegezegd met [naam echtgenoot], die ter zitting is verschenen teneinde door de Raad als getuige te worden gehoord, een overeenkomstige regeling te zullen treffen. Verzoekster heeft hierop haar hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht gedaagde in de proceskosten te veroordelen. Gedaagde heeft zich met betrekking tot dit verzoek gerefereerd aan het oordeel van de Raad. II. MOTIVERING Nu het hoger beroep is ingetrokken omdat gedaagde gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoet gekomen, is er aanleiding om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand van verzoekster. In beroep zijn deze kosten begroot op € 644,= en in hoger beroep op € 644,=. Voorts komen voor vrgoeding in aanmerking de reiskosten die verzoekster heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank ad € 10,= en voor het bijwonen van de zitting van de Raad ad € 10,=. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van verzoekster, in eerste aanleg tot een bedrag groot € 654,= en in hoger beroep tot een bedrag groot € 654,=, te betalen door de Sociale verzekeringsbank aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank het griffierecht van € 104,37 aan verzoekster dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries als voorzitter en mr. J. Th. Wolleswinkel en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2003. (get.) T.L. de Vries. (get.) J.J.B. van der Putten.