
Jurisprudentie
AJ6907
Datum uitspraak2003-04-02
Datum gepubliceerd2003-10-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers75192 / HA ZA 02-386
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-10-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers75192 / HA ZA 02-386
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bevoegdheids- en verwijzingsperikelen bij een agentuurovereenkomst met internationaalrechtelijke aspecten. Toepasselijk verdragsrecht. Criteria rechtskeuzebeding. Toepasselijk nationaal recht.
Nu eiser zich primair heeft gebaseerd op een agentuurovereenkomst, was de kantonrechter bevoegd om in eerste aanleg daarvan kennis te nemen en is de rechtbank bevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Verwijzing naar gerechtshof behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Criteria die het Haags Vertegenwoordigingsverdrag (1978) met betrekking tot rechtskeuze geeft, prevaleren boven de criteria gegeven door het EVO-verdrag (1980), aangezien het HVV ten deze de meer specifieke regel geeft en de goedkeuringswet van het HVV van latere datum dateert dan het EVO-verdrag. Naar deze criteria geen sprake van rechtskeuze. Voorshands oordeel dat Syrisch recht van toepassing is op de in het geding zijnde rechtsverhouding. Mogelijk echter Roemeens recht. Rechbank beveelt comparitie.
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE
sector civiel
meervoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 75192 / HA ZA 02-386
Uitspraak : 2 april 2003
V O N N I S
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiser],
wonende te Damascus, Syrië,
appellant, tevens eiser na verwijzing,
procureur mr. R.K.E. Buysrogge,
advocaat mr. S.N. Vlaar te Den Haag,
en
de coöperatie B.A. AGRICO COOPERATIEVE HANDELSVERENIGING VOOR AKKERGEWASSEN B.A.,
gevestigd te Emmeloord,
geïntimeerde, tevens gedaagde na verwijzing,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. H.E. Urlus te Den Haag.
GEDING IN EERSTE AANLEG
De kantonrechter te Lelystad heeft in deze zaak tussen partijen op 12 december 2001 vonnis gewezen. Voor het verloop van de procedure bij het kantongerecht, de genomen beslissing en de motivering daarvan, wordt verwezen naar de inhoud van dat vonnis dat in fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
PROCESGANG IN HOGER BEROEP
Bij op 11 maart 2002 uitgebrachte dagvaarding is door [eiser] hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis van de kantonrechter te Lelystad. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een memorie van grieven tevens, subsidiair en aanvullend, conclusie na verwijzing van de zijde van [e[eiser];
- een memorie van antwoord houdende een beroep op onbevoegdheid in het beroep; tevens voorwaardelijke conclusie van antwoord na de subsidiaire en aanvullende conclusie na verwijzing van de zijde van Agrico;
- een memorie van antwoord in het incident houdende onbevoegdheid van de zijde van [eiser].
Ten slotte is op verzoek van partijen op het griffiedossier vonnis bepaald.
CONCLUSIES VAN PARTIJEN
De vordering van [eiser] strekt ertoe dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel wettelijk mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair onder vernietiging van het vonnis van het Kantongerecht te Lelystad op 12 december 2001 gewezen, subsidiair na voortprocederen ingevolge de verwijzing als in dat vonnis bepaald, alsnog toe zal wijzen de oorspronkelijke vorderingen, die luiden:
geïntimeerde te veroordelen om aan appellant
- te betalen een bedrag van € 1.196.238,60 vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 757.506,00 vanaf 1 augustus van het jaar waarover de commissie verschuldigd was tot aan de dag der algehele voldoening en over het bedrag van
€ 398.753,00 vanaf 1 januari 1998 tot aan de dag der algehele voldoening;
- te vergoeden de schade ten gevolge van de onregelmatige opzegging, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
- te vergoeden de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 13.967,35,
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
Daartegen is door Agrico verweer gevoerd met conclusie dat de rechtbank:
(i) de door [eiser] gecumuleerde vorderingen als vervat in het exploit van 11 maart 2002 zal splitsen; en
primair:
(ii) zich onbevoegd zal verklaren kennis te nemen van het beroep en dit zal verwijzen in de stand waarin het zich bevindt naar het Gerechtshof te Arnhem;
(iii) de behandeling van de verwijzing aan zal houden totdat de voorwaarde waaronder daarin is geconcludeerd is vervuld;
subsidiair:
(iv) het vonnis waarvan beroep, zonodig met verbetering van de gronden waarop het berust, zal bekrachtigen voor wat betreft de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen partijen en het daarop toe te passen recht;
(v) de behandeling van de verwijzing aan zal houden totdat de voorwaarde waaronder daarin is geconcludeerd is vervuld;
in alle gevallen:
(vi) met veroordeling van appellant, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten gevallen op de respectieve procedures.
MOTIVERING
1. Voorgeschiedenis
1.1 [eiser] te Syrië heeft van Agrico bij dagvaarding van 25 juni 1998 bij de kantonrechter te Lelystad uit hoofde van een aanvankelijk mondeling tussen zijn vader [vader eiser] en Agrico's rechtsvoorgangster Wolf & Wolf tot stand gekomen rechtsverhouding die in 1986 zijn oorsprong vond en die in 1992 tussen [eiser] (eiser) en Wolf & Wolf schriftelijk is vastgelegd, van Agrico uit hoofde van achterstallige en / of gederfde commissie een bedrag van f. 887.360,00 in hoofdsom gevorderd. In de dagvaarding benoemt [eiser] de bedoelde rechtsverhouding als een agentuurovereenkomst.
1.2 Nadat Agrico zich bij incidentele conclusie tevens houdende een voorwaardelijke conclusie van antwoord ten principale op de onbevoegdheid van de kantonrechter had beroepen op grond dat van een agentuuroverkomst geen sprake was en [eiser] daarop bij conclusie van antwoord in het incident had gereageerd, heeft de kantonrechter zich bij vonnis van 10 maart 1999 onbevoegd verklaard, evenwel zonder de zaak in de stand waarin deze zich bevond te verwijzen naar de rechtbank.
1.3 Van dat vonnis is [eiser] bij dagvaarding van 18 maart 1999 in hoger beroep gekomen bij de rechtbank. Bij memorie van grieven heeft hij zijn vordering vermeerderd tot f. 1.757.472,00 in hoofdsom. Na bij incidenteel vonnis op vordering van Agrico, [eiser] te hebben veroordeeld tot het stellen van de cautio iudicatum solvi heeft de rechtbank zich bij vonnis van 12 juli 2000 (zaaknr./rolnr. 46235 / HA ZA 99-322) onbevoegd verklaard en de zaak terugverwezen naar de kantonrechter te Lelystad, omdat deze zich naar haar oordeel in eerste instantie als bevoegd had dienen te beschouwen op grond van de stellingen van [eiser] in zijn inleidende dagvaarding van 25 juni 1998, waarin hij zich immers heeft beroepen op een agentuurovereenkomst. De rechtbank heeft in haar verwijzingsvonnis aangegeven dat de kantonrechter allereerst diende te beslissen omtrent de partijen verdeeld houdende vraag of hun geschil volgens Syrisch danwel Nederlands recht dient te worden beslist en vervolgens of naar het op de rechtsverhouding toepasselijke recht, die rechtsverhouding als een agentuurovereenkomst dient te worden gekwalificeerd.
1.4 Nadat partijen in de bij de kantonrechter heropende zaak conclusies van repliek en dupliek hadden gewisseld, waarbij [eiser] de grondslag van zijn vordering heeft uitgebreid met een onrechtmatige daad van Agrico, heeft de kantonrechter bij vonnis van 12 december 2001 (als aangehecht) beslist, samengevat:
a. dat op de rechtsverhouding Syrisch recht van toepassing is;
b. dat van een agentuurovereenkomst geen sprake is omdat het Syrisch recht de agentuuroverkomst niet regelt;
c. dat de primaire vordering, gegrond op een agentuurovereenkomst, wordt afgewezen;
d. dat gelet op de subsidiaire grondslag onrechtmatige daad (en op de omvang van de schadevordering) de rechtbank voor het overige bevoegd is
en de zaak in de stand waarin deze zich bevond naar de rechtbank verwezen.
1.5 Bij dagvaarding van 11 maart 2002 is [eiser] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter van 12 december 2001. De memorie van grieven behelst naast vier grieven een "conclusie van eis na verwijzing". [eiser] stelt dat deze conclusie na verwijzing "wordt opgenomen voor het geval het hoger beroep niet mocht slagen. Die conclusie dient tevens als toelichting en aanvulling op de grieven en vice versa".
1.6 In de memorie van antwoord doet Agrico van haar kant primair een beroep op onbevoegdheid van de rechtbank in het hoger beroep, met verzoek dit te verwijzen in de stand waarin het zich bevindt naar het gerechtshof te Arnhem, met aanhouding van de behandeling van de verwijzing totdat de voorwaarde waaronder daarin (door [eiser]) is geconcludeerd - dat het hoger beroep niet slaagt - vervuld is (de rechtbank begrijpt uit de eerste regels op blz. 8 van de memorie van antwoord dat het tevens de wens van Agrico is om de uitspraak in de met het hoger beroep van [eiser] vervlochten "verwijzingszaak" aan te houden totdat het Hof Arnhem na eventuele verwijzing door de rechtbank van de appèlzaak naar dat hof, in hoger beroep uitspraak zal hebben gedaan).
1.7 Voor haar zienswijze aangaande de hieronder nader uitgewerkte processuele complicaties respectievelijk haar stelling dat de zaak dient te worden gesplitst, verwijst Agrico naar HR 30 januari 1976, NJ 1977, 106 (WHH) en de conclusie van advocaat-generaal De Vries Lentsch-Kostense voor HR 13 november 1998, NJ 1999, 172.
2. De beslissing omtrent de bevoegdheid
2.1 Kern van het betoog van Agrico dat vooraf gaat aan haar conclusie dat de zaak moet worden gesplitst in die zin dat het hoger beroep moet worden verwezen naar en behandeld door het hof en dat de zaak voor zover door de kantonrechter verwezen naar de rechtbank moet worden aangehouden, totdat het hof uitspraak heeft gedaan, is, dat [eiser] geen grief heeft gericht tegen de afwijzing van de vordering door de kantonrechter voor zover deze was gegrond op een agentuurovereenkomst. Dat leidt Agrico tot de vaststelling dat in de appèldagvaarding, mede gelet op het petitum, en bij het bepalen van de grenzen van de rechtsstrijd bij het formuleren van de grieven is gekozen voor een wijziging van de grondslag van de vordering, waardoor deze tot de eigen competentie van de rechtbank in eerste aanleg is komen te behoren en het hoger beroep dus door het hof zou moeten worden behandeld.
2.2 De rechtbank kan Agrico hierin niet volgen. In de eerste plaats is duidelijk dat grief II - zie hierna - tevens beoogt te bestrijden dat de kantonrechter de vordering voor zover gegrond op een agentuurovereenkomst op juiste gronden heeft afgewezen. Ook de toelichting op de grief laat daarover geen misverstand bestaan. Uit grief IV blijkt eveneens dat [eiser] zich primair blijft baseren op een agentuurovereenkomst, zij het naar Nederlands zij het naar Syrisch recht. Er bestaat dan ook geen aanleiding de zaak te splitsen als voorgestaan door Agrico. De rechtbank komt tot de slotsom dat zij de bevoegde rechter in hoger beroep is.
3. Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van [eiser] is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat hij daarin - gelet op artikel VII van de wet tot herziening van het procesrecht - kan worden ontvangen.
4 De grieven
De grieven van [eiser] luiden aldus:
Grief I
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat:
"Naar het oordeel van de kantonrechter kan ook niet, althans in ieder geval onvoldoende, uit de bepalingen van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, zoals door [eiser] aangevoerd, met redelijke zekerheid worden afgeleid dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan zodat er in rechte van moet worden uitgegaan dat geen rechtskeuze heeft plaatsgehad".
Grief II
De kantonrechter overweegt ten onrechte:
"De vorderingen van [eiser] voor zover deze zijn gebaseerd op een agentuurovereenkomst naar Nederlands recht kunnen slechts dan een deugdelijke grondslag hebben indien Nederlands recht van toepassing is op de rechtsverhouding van partijen. Onweersproken door [eiser] heeft Agrico gesteld dat het Syrisch recht geen specifieke regeling kent vergelijkbaar aan art. 7:431 en 7:442 van het Burgerlijk Wetboek. Ook uit de eigen stellingen van [eiser] (punt 47 conclusie van repliek) valt af te leiden dat een dergelijke specifieke regeling in het Syrisch recht ontbreekt".
Grief III
De kantonrechter overweegt als onder 30 vermeld ten onrechte.
Grief IV
De kantonrechter heeft niet onderzocht of de vordering van [eiser] betreffende de vergoeding van de schade ten gevolge (van) de onregelmatige opzegging door Agrico (art. 7:439 juncto 7:441 BW) naar Syrisch recht moet worden toegewezen.
5. Bespreking van de grieven.
5.1 Vooraleerst moet worden vastgesteld dat grief III hetzelfde behelst als grief II, opgenomen in par. 30 van de memorie van grieven. Grief III heeft daarom geen zelfstandige betekenis en kan voor bespreking worden gepasseerd.
5.2 De eerste grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat partijen voor hun overeenkomst geen rechtskeuze hebben gedaan (namelijk, zoals door [eiser] in prima was gesteld, een keuze voor de toepasselijkheid van Nederlands recht).
5.3 Hieromtrent wordt wordt als volgt overwogen.
Het Haags Vertegenwoordigingsverdrag 1978 (HVV) bepaalt in art. 5, tweede lid, dat een rechtskeuze tussen partijen uitdrukkelijk dient te zijn of met redelijke zekerheid dient te kunnen worden afgeleid uit de bepalingen van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval. Beide elementen moeten dus cumulatief worden beschouwd. Daarentegen bepaalt het naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht eveneens toepasselijke EVO-verdrag van 1980 (verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst) in art. 3 dat de rechtskeuze uitdrukkelijk moet zijn gedaan of uitdrukkelijk moet blijken uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. Het HVV heeft ten deze als de meer specifieke regel en als goedgekeurd bij Rijkswet van 3 juli 1991 voorrang boven het oudere EVO van 1980. Zou de rechtbank in deze zaak onder toepassing van het EVO-verdrag al ruimte vinden (quod non; zie hierna) om tot toepassing van Nederlands recht te komen op grond van de (door [eiser] uitvoerig uiteengezette en toegelichte) "omstandigheden van het geval", als gesepareerd ("of") van de bepalingen van de overeenkomst, onder het HVV meent de rechtbank die vrijheid niet te hebben omdat dat verdrag klaarblijkelijk veronderstelt dat gekeken wordt ("en") zowel naar de bepalingen van de overeenkomst als de omstandigheden van het geval. Die twee elementen tezamen bieden cumulatief gezien geen ruimte om Nederlands recht toe te passen als het recht waarvoor partijen zouden hebben gekozen. De bepalingen van de overeenkomst zelf bieden al helemaal geen aanknopingspunt voor een (stilzwijgende) rechtskeuze. [eiser] wenst deze opgehangen te zien aan het feit dat de overeenkomst is opgesteld door de Nederlandse contractspartij Wolf & Wolf en dat vorm en inhoud van de overeenkomst overeenstemmen met de wettelijke regels van het Nederlands agentuurrecht "als bedoeld in art. 7:428". [eiser] heeft gesteld dat de handelsrelatie al in 1986 is tot stand gekomen, zij het op mondelinge basis. Nu gesteld noch gebleken is dat de schriftelijke vastlegging van 1992 - buitengewoon summier, zoals de rechtbank heeft kunnen vaststellen - afwijkt van hetgeen reeds mondeling was overeengekomen, moet worden vastgesteld dat het nieuwe Nederlands agentuurrecht (i.w.tr. 1993; krachtens art. 211 Ow NBW blijft op agentuurovereenkomsten die vóór 1 januari 1994 tot stand zijn gekomen het oude recht van toepassing) in ieder geval niet zou kunnen worden toegepast omdat het ten tijde van het sluiten van de overeenkomst nog geen geldend recht was. Een andere omstandigheid die [eiser] aanvoert als ondersteuning van zijn bewering dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan is dat partijen er beiden van uitgingen dat Nederlands recht van toepassing was, hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van de heer S. Wolf, overgelegd als bijlage 10 bij conclusie van repliek en uit een nadere verklaring van S. Wolf van 10 juni 2002 (Productie 1 bij memorie van grieven). [eiser] miskent hier echter dat niet van belang is wat partijen hebben bedoeld of waar zij van uit zijn gegaan maar of voldaan is aan de vereisten van art. 5 HVV. Dat is niet het geval. Terecht heeft de kantonrechter overwogen dat Syrisch recht van toepassing is als het recht van de staat waarin, op het tijdstip van het tot stand komen van de vertegenwoordigings-verhouding, de vertegenwoordiger zijn kantoor of, bij gebreke daarvan, zijn gewone verblijfplaats heeft (HVV art. 6).
5.4 De tweede grief is terecht voorgesteld. De kantonrechter heeft op gezag van Agrico, namelijk doordat het door Agrico was gesteld en door [eiser] niet zou zijn weersproken, geoordeeld dat het Syrisch recht geen specifieke regeling kent vergelijkbaar aan het geldende Nederlands agentuurrecht. De kantonrechter had de inhoud van het Syrisch recht echter ambtshalve dienen te onderzoeken en zich daarvoor niet mogen verlaten op wat één der partijen, als ging het om een feitelijke stelling, heeft gesteld en anderzijds niet zou zijn weersproken. De kantonrechter overweegt ook uit de eigen stellingen van [eiser] afgeleid te hebben dat een regeling van de agentuurovereenkomst in het Syrisch recht ontbreekt en hij verwijst daarvoor naar par. 47 van de conclusie van repliek van [eiser]. Daarin valt echter naar het oordeel van de rechtbank een dergelijke stellingname van [eiser] niet te lezen, al blinkt de bewuste passage, luidend:
"Echter, zelfs indien geen sprake zou zijn van een agentuurovereenkomst dan wel wanneer Syrisch recht van toepassing zou zijn op de overeenkomst, dan blijkt duidelijk uit het contract dat Agrico krachtens gehouden was 7% commissie te betalen. Het Nederlands verbintenissenrecht noch het Syrische verbintenissenrecht kan hier iets aan afdoen.",
niet uit door duidelijkheid.
5.5 [eiser] heeft ook nog doen stellen dat het Syrische recht zelf verwijst naar het Nederlandse recht, en wel in art. 21 Syrisch Burgerlijk Wetboek, dat voor de agentuurovereenkomst zou verwijzen naar het recht van het land waar de overeenkomst gesloten is. Als productie 2 bij memorie van grieven legt [eiser] een Engelse vertaling over van bedoeld art. 21. In de eerste plaats is die Engelse vertaling niet van dusdanige kwaliteit dat de rechtbank daarin zo'n verwijzingsregel kan lezen. Bovendien echter verwijst het HVV naar het interne recht van de staat waarin de vertegenwoordiger zijn werkzaamheden voornamelijk moet verrichten. Regels van internationaal privaatrecht van die staat zijn dus van toepassing uitgesloten.
5.6 Uit het hierboven overwogene volgt dat grief II slaagt en daarmee ook grief IV die direct bij de tweede grief aansluit. De consequentie daarvan is dat de rechtbank de vordering van [eiser], gegrond op een agentuurovereenkomst, zal hebben te onderzoeken, waarbij voorshands in beginsel Syrisch recht op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is en die rechtsverhouding vooralsnog moet worden gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst.
5.7 De vraag rijst evenwel of het toepasselijke recht mogelijkerwijs het Roemeense recht behoort te zijn. Hoewel hij bij dagvaarding en in de overige processtukken aangeeft woonachtig te zijn in Damascus, heeft [eiser] immers gesteld kinderarts te zijn in Roemenië en daar zijn werkzaamheden te hebben. Hij woont er en heeft ook de Roemeense nationaliteit (hetgeen blijkt uit bijlage 9 bij conclusie van repliek - rechtbank). Hij heeft ook als agent voor Wolf & Wolf in Roemenië gefunctioneerd maar die overeenkomst is door Agrico later beëindigd, onder betaling van een vergoeding. Overigens heeft Agrico daarover gesteld dat de agent in Roemenië [eiser]'vader was die verblijf hield bij zijn zoon toen hij op enig moment Syrië onder druk van omstandigheden moest verlaten. [eiser] (conclusie van repliek sub 21) heeft gesteld Damascus te hebben genoemd als zijn woonplaats omdat hij zowel in Roemenië als in Syrië werkzaam is, terwijl de vordering betrekking heeft op de agentuurovereenkomst in Syrië "en de werkzaamheden daar voornamelijk werden verricht ". De post van Agrico werd dan ook naar zijn adres in Syrië gestuurd en daar werd hij ([eiser]) door vertegenwoordigers van zowel Wolf & Wolf als Agrico bezocht. Verder is de cautio iudicatum solvi door Agrico verlangd omdat hij woonplaats had in Syrië en is door Agrico geen incidenteel beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter waarbij Damascus als woonplaats is aangeduid. [eiser] stelt zelf actief te zijn geweest als agent maar hij liet zich bijstaan door anderen, met name familieleden, hetgeen hem vrijstond. Dat laatste is ook door Agrico erkend (memorie van antwoord onder 15), zij het uitsluitend voor het geval dat [eiser] haar agent zou zijn geweest, hetgeen zij ontkent.
6. De rechtbank recapituleert.
Aanvankelijk was [vader e[eiser] (senior) agent van Wolf & Wolf op mondelinge basis. In 1992 is de relatie schriftelijk bestendigd maar is op verzoek van senior zijn zoon Assad [eiser] voor hem in de plaats gekomen als agent. Deze is kinderarts in Roemenië. Hij stelt niettemin werkzaamheden als handelsagent voor de handel in aardappelen in Syrië te hebben verricht waarvoor hij achterstallige respectievelijk gederfde commissie en de schadevergoeding claimt. Die werkzaamheden zouden in Syrië in zijn opdracht zijn verricht door familieleden maar blijkbaar ook aldaar door hemzelf.
7. Om welke of wat voor soort werkzaamheden het gaat is onduidelijk gebleven. Enerzijds is er de Syrische staatsorganisatie GOSM "die de marktvraag bundelt en via tenders zo voordelig mogelijke prijzen op de wereldmarkt poogt te verkrijgen" (memorie van grieven onder 6). Er is dus één inkopende instantie. Maar, stelt [eiser], alle grote spelers op de Syrische pootaardappelmarkt werken door middel van een agent. "Voor het onderhouden van contacten met het GOSM, het zorgen dat de marktvraag op de juiste wijze wordt gekanaliseerd , het voorlichten van het GOSM, enzovoorts, is het onontbeerlijk om iemand in te schakelen die bemiddelt bij de totstandkoming van de overeenkomsten met het GOSM". Ook stelt [eiser] dat de basis van het creëren van de vraag bij de boeren ligt en dat die boeren moeten worden bewerkt door middel van demonstraties, proefvelden, enzovoorts. "Die marktbewerking vormt een belangrijk deel van de taak van een agent".
8. Agrico stelt dat er in Syrië geen markt is waarop leveranciers of hun agenten met elkaar concurreren. Vader [eiser] werd door Wolf & Wolf ingezet voor informatievergaring bij het GOSM zodat haar inschrijvingen beter konden worden afgestemd op de selectiecriteria van het GOSM. Vader [eiser] was voor Wolf & Wolf ook belangrijk vanwege zijn contacten met de directeur van het GOSM, dr. Nassan, die overigens wegens corruptie een gevangenisstraf in Syrië heeft moeten uitzitten. Er is volgens Agrico geen sprake van een gang van zaken waaruit volgt dat er een agentuurovereenkomst tussen Wolf & Wolf en [eiser] senior bestond die door Agrico als rechtsopvolger van Wolf & Wolf zou (kunnen) zijn of moeten worden voortgezet. Agrico meent dat geen enkel bewijs is bijgebracht van het feit dat Assad [eiser], woonachtig en werkzaam in Roemenië, in de gepretendeerde hoedanigheid werkzaam was in Syrië en daadwerkelijk activiteiten heeft verricht die kunnen leiden tot de kwalificatie "agentuur". Hij heeft ook niet dezelfde diensten verricht waarvoor ooit betalingen zijn gedaan aan zijn vader en dr. Nassan. [eiser] heeft ook geen bezoek gebracht aan mogelijke afnemers van het GOSM of aan inkopers, boeren of onderzoekers.
Ook overigens heeft Agrico de stellingen van Assad [eiser] gemotiveerd betwist.
9. Op Assad [eiser] rust de bewijslast van zijn stellingen. De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten waarop zij van hem verwacht te vernemen hoe hij dat bewijs denkt te leveren. Het gaat er daarbij in het bijzonder om dat wordt bewezen:
1) dat hij naar Syrisch recht in casu een naar de wetten van dat land geldige en geoorloofde contractspositie heeft (mede gelet op zijn huidige woonplaats in Roemenië en zijn Roemeense nationaliteit) die wordt beheerst door de door hem aangeroepen bepalingen van het Syrisch Burgerlijk Wetboek;
2) dat hij daadwerkelijk uitvoering heeft gegeven en nog geeft (inleidende dagvaarding sub 6: "tot op heden") aan art. 2 van de bewuste (ongedateerde) "agreement" met Wolf & Wolf, luidende:
"Within the understanding of this agreement, mr. [eiser] will do all the necessary to reach at
maximum sales of the Wolf & Wolf varieties to the Syrian buyers. In his informal contacts mr. [eiser] will secure the maximum share of the Wolf varieties, to be contracted at the best prices under the circumstances".
3) dat de door Assad [eiser] met name te noemen familieleden in Syrië die hij stelt te
hebben ingeschakeld (vanuit Roemenië) ieder voor zich in staat waren en zijn de in
het contract omschreven diensten te verrichten.
4) dat Agrico op grond van een fusie of anderszins rechtsopvolger van Wolf & Wolf is
geworden (hetgeen Agrico heeft ontkend) waardoor deze is gebonden aan art. 1 van
de overeenkomst, voor zover van belang luidend:
"Parties will continue their cooperation, unless written notice is given by either party
expressing its wish to terminate the agreement. Such notice must be sent not later than January
31 st. of any year, which is about six months before the start of the new season".
10. De comparitie kan mede worden aangewend om verdere inlichtingen van beide partijen te verkrijgen en om een schikking te beproeven. Zo zal Assad [eiser] in de gelegenheid zijn zijn stelling toe te lichten dat Agrico, behalve dat er geen gegronde reden voor haar opzegging van de overeenkomst bestond, "de tussen partijen geldende opzegtermijn niet in acht heeft genomen". De rechtbank heeft geen bindende opzegtermijn in de overeenkomst aangetroffen. De overeenkomst bevat althans geen sanctie op een opzegging "later than January 31 st. of any year".
11. Van Agrico zal de rechtbank bij gelegenheid van de comparitie gaarne vernemen waarom zij aanleiding heeft gevonden Assad [eiser] wel een beëindigingsvergoeding te betalen bij de opzegging van de Roemeense agentuur. Naar aan te nemen valt omdat Assad [eiser] in dat land wel door Agrico erkende agentendiensten heeft verricht, maar de rechtbank zal daarover gaarne nadere bijzonderheden vernemen.
12. Vanzelfsprekend zijn deze vraagpunten niet limitatief.
Indien Assad [eiser] zou aangeven tot bewijslevering bereid en in staat te zijn, zal hij dat willen onderbouwen aan de hand van Syrische wetteksten. Nu de rechtbank niet onder de indruk is van de kwaliteit van de overgelegde Engelse vertalingen van die teksten, ligt het meer voor de hand dat Franse vertalingen worden gebezigd nu het Syrische BW, als bekend, is geënt op de Franse Code Civil.
13 in de verwijzingszaak
In deze zaak dient de rechtbank te oordelen over de door Assad [eiser] gestelde onrechtmatige daad van Agrico waarvoor de kantonrechter de zaak naar de rechtbank heeft verwezen op grond van zijn onbevoegdheid, welke onrechtmatige daad daarin zou bestaan dat Agrico de door Assad [eiser] opgebouwde relatie met het GOSM heeft overgenomen zonder een vergoeding te betalen. In zijn conclusie na verwijzing heeft [eiser] de grondslag van zijn vordering daarnaast vermeerderd met ongerechtvaardigde verrijking van Agrico op grond van het feit dat bij [eiser] zijn goodwill is "weggehaald" en hij in zoverre dus is verarmd. Agrico heeft op die vermeerdering van eis niet gerespondeerd.
Ook in de verwijzingszaak zal de rechtbank een comparitie van partijen gelasten ten einde [eiser] in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting op beide grondslagen te geven. Ook die comparitie, welke zal kunnen samenvallen met de comparitie in het hoger beroep, zal vanzelfsprekend kunnen worden gebruikt voor schikkingspogingen.
14 Tot slot
Uit het bovenstaande moet duidelijk zijn dat de rechtbank oog heeft voor de betwijfelbaarheid die naar haar voorlopig oordeel kleeft aan het pleit van Assad [eiser], met name samenhangend met de materiële inhoud van het Syrisch recht voor zover betrekking hebbend op de handelsagent en zijn domicilie te Roemenië, hetgeen wellicht zelfs zou vragen om toepassing van Roemeens recht (zie onder 5.7), een aspect dat tot nu toe onderbelicht is gebleven en waaromtrent ter comparitie eveneens van gedachten kan worden gewisseld. Voorts is er het feit dat Assad [eiser] zich ten onrechte is blijven baseren op Nederlands (nieuw) agentuurrecht en dat hij zijn positie niet of onvoldoende heeft ingekleurd aan de hand van Syrisch recht, laat staan aan oud Nederlands agentuurrecht. Ten slotte leven bij de rechtbank vragen in verband met de vooralsnog weinig aannemelijke stellingname van Assad [eiser] dat de voor Wolf & Wolf blijkbaar belangrijke plaatselijke "goodwill" van vader [eiser] "één op één" kan worden ingewisseld voor die van zijn Roemeense zoon en in verband met de vage verwijzingen naar hand- en spandiensten verrichtende familieleden en weinig heldere omschrijvingen van de door Assad [eiser] en/of die familieleden feitelijk verrichte werkzaamheden.
BESLISSING
in het hoger beroep
Partijen worden uitgenodigd om in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd, vergezeld van hun raadslieden, op nader te bepalen dag en uur te verschijnen in het gebouw locatie Spoorstate te Zwolle, aan de Hanzelaan 351, zulks voor het geven van inlichtingen en voor het onderzoeken van de mogelijkheden van een minnelijke regeling. De zaak zal weer worden opgeroepen op de rolzitting van woensdag 16 april 2003 voor opgave van verhinderdata door beide partijen ambtshalve peremptoir.
Verder houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
na verwijzing
Partijen worden uitgenodigd om in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd, vergezeld van hun raadslieden, op nader te bepalen dag en uur te verschijnen in het gebouw locatie Spoorstate te Zwolle, aan de Hanzelaan 351, zulks voor het geven van inlichtingen en voor het onderzoeken van de mogelijkheden van een minnelijke regeling. De zaak zal weer worden opgeroepen op de rolzitting van woensdag 16 april 2003 voor opgave van verhinderdata door beide partijen ambtshalve peremptoir.
Bij beide comparities zal mr. Th.A. Ariëns als rechter-commissaris optreden.
Verder houdt de rechtbank iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs Th..A. Ariëns, W.J.B. Cornelissen en H.C.A. Walda, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 2 april 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.