
Jurisprudentie
AK3979
Datum uitspraak2003-09-12
Datum gepubliceerd2003-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304568/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-09-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200304568/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 mei 2003, kenmerk DLB 2003/7891, heeft verweerder aan Nuon Power Buggenum B.V. een vergunning verleend krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna te noemen: Wvo) voor het lozen van (on)gezuiverd grondwater op het Lateraalkanaal Linne-Buggenum vanuit een perceel, gelegen aan de [locatie] te [plaats] en voor het lozen op dat kanaal van grondwater door middel van natuurlijk verhang.
Uitspraak
200304568/2.
Datum uitspraak: 12 september 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting "Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving”, gevestigd te Buggenum en anderen,
verzoekers,
en
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2003, kenmerk DLB 2003/7891, heeft verweerder aan Nuon Power Buggenum B.V. een vergunning verleend krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna te noemen: Wvo) voor het lozen van (on)gezuiverd grondwater op het Lateraalkanaal Linne-Buggenum vanuit een perceel, gelegen aan de [locatie] te [plaats] en voor het lozen op dat kanaal van grondwater door middel van natuurlijk verhang.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 10 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2003, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2003.
Bij brief van 10 juli 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2003, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 september 2003, Verzoekers zijn vertegenwoordigd door ing. A.M.L. van Rooy, gemachtigde.
Verweerder is vertegenwoordigd door mr. A.L. van Veghel-Veldhoven en ing. R.M.I. Kwanten, ambtenaren van rijkswaterstaat. Namens Nuon Power Buggenum B.V. is het woord gevoerd door J.T.W. Pastoors, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Voorzitter gaat uit van het volgende.
2.3. Door een lek in de ondergrondse leiding van de elektriciteitscentrale te Buggenum is cyanidehoudende vloeistof in de bodem en in het grondwater geraakt. In reactie op dat ongewone voorval is de bodem gesaneerd op grond van de Wet bodembescherming. De onderhavige lozingsvergunning ziet met name op de lozing van (on)gezuiverd grondwater. In het bestreden besluit is gemotiveerd waarom de gekozen grondwatersaneringsvariant niet strekt tot volledige zuivering van het grondwater, maar tot een cyanidegehalte van 100 µg/l. De in het grondwater resterende verontreiniging zal volgens berekening eind 2003 als gevolg van natuurlijk verhang naar het Lateraalkanaal stromen met een cyanidegehalte van naar verwachting minder dan 100 µg/l. Voor het lozen op die wijze is eveneens vergunning verleend.
2.4. Gelet op de stukken en de zitting gaat de Voorzitter er van uit dat in ieder geval vanuit het oogpunt van de kwaliteit van het grondwater een belang aanwezig is bij een spoedige aanvang van de vergunde activiteiten, teneinde verdere verspreiding van de verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Naar kan worden aangenomen heeft daarbij het oppompen van grondwater een remmende en beperkende invloed op het lozen ten gevolge van het natuurlijk verhang, hetgeen in het belang is van de kwaliteit van het oppervlaktewater, nog daargelaten of voor het lozen op die wijze vergunning ingevolge de Wvo is vereist. Aldus komt het de Voorzitter voor dat sprake is van het verminderen van de verontreiniging op een gecontroleerde wijze. De Voorzitter kan de stelling van verzoekers, inhoudende dat door de vergunning slechts een verdere verspreiding van de verontreiniging zal optreden, dan ook niet onderschrijven. De Voorzitter ziet in het licht van het voorgaande verder geen spoedeisend belang dat gemoeid is met het antwoord op de vragen of voor de vergunde activiteiten een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is vereist en of er dientengevolge een coördinatieplicht is geschonden.
Op grond van de thans beschikbare gegevens en gelet op hetgeen is aangevoerd, is de Voorzitter thans onvoldoende in staat om te beoordelen of verderstrekkende lozingseisen hadden moeten worden gesteld. In afwachting van de behandeling van de bodemzaak door de Afdeling ziet de Voorzitter, in afweging van de betrokken belangen, echter geen aanleiding om in verband daarmee een voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Concluderend dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2003
157.