Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AK3996

Datum uitspraak2003-09-17
Datum gepubliceerd2003-09-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200204331/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 22 april 1998 heeft de Stichting Bloembollenkeuringsdienst (hierna: de Stichting) appellant medegedeeld dat de keuring van de cultivar Orange Princess, waarbij door middel van de Elisa-toets 3% tulpenmozaïekvirus (TBV) is aangetoond, heeft geresulteerd in de voorlopige klassering van die partij in klasse II (niet geschikt voor export naar Japan). Op 22 april 1998 heeft de Stichting de uitslag van deze keuring laten vervallen en bepaald dat de klassering van de partij zal gebeuren op basis van de bevindingen van de keurmeester in de veldkeuring en op basis van een toets van een bollenmonster op TBV na het rooien van de partij.


Uitspraak

200204331/1. Datum uitspraak: 17 september 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 8 juli 2002 in het geding tussen: appellant en de Stichting Bloembollenkeuringsdienst. 1. Procesverloop Op 22 april 1998 heeft de Stichting Bloembollenkeuringsdienst (hierna: de Stichting) appellant medegedeeld dat de keuring van de cultivar Orange Princess, waarbij door middel van de Elisa-toets 3% tulpenmozaïekvirus (TBV) is aangetoond, heeft geresulteerd in de voorlopige klassering van die partij in klasse II (niet geschikt voor export naar Japan). Op 22 april 1998 heeft de Stichting de uitslag van deze keuring laten vervallen en bepaald dat de klassering van de partij zal gebeuren op basis van de bevindingen van de keurmeester in de veldkeuring en op basis van een toets van een bollenmonster op TBV na het rooien van de partij. Bij besluit van 28 mei 1998 heeft de Stichting het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 31 januari 2001 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven zich onbevoegd verklaard om van het daartegen door appellant ingestelde beroep kennis te nemen en de griffier opgedragen het beroepschrift door te zenden aan de rechtbank Alkmaar. Bij uitspraak van 8 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het beroep van appellant ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 30 oktober 2002 heeft de Stichting van antwoord gediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft appellant van repliek gediend. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en vervolgens van de Stichting. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2003, waar appellant in persoon en de Stichting, vertegenwoordigd door [directeur] en [medewerker] van de Stichting, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellant kon zich aanvankelijk niet met de uitslag van de Elisa-toets verenigen. Nadat de Stichting, vanwege het bezwaar van appellant en mede gezien de keuringsresultaten van appellant uit voorgaande jaren, die uitslag had laten vervallen, kwam appellant op tegen het feit dat aan zijn partij tulpen met de naam Orange Princess geen voorlopige klassering werd toegekend in afwachting van de uitslag van een nieuwe Elisa-toets op de bol na het rooien. De uitslag van deze toets, bekendgemaakt op 28 juli 1998, heeft geresulteerd in een definitieve klassering van de partij in – de door appellant gewenste – klasse I (geschikt voor Japan). Appellant is evenwel van mening dat de Stichting hem in een veel eerder stadium duidelijkheid had kunnen geven over de voorlopige klassering van de partij, namelijk door een Elisa-toets op een bladmonster uit te voeren. Het ontbreken van een voorlopige klassering heeft appellant geschaad in de handelsmogelijkheden van de partij, waardoor hij schade heeft geleden. Op 28 juli 1998 was het handelsseizoen reeds voorbij, aldus appellant. 2.2. De Stichting staat op het standpunt dat voor het verkrijgen van de hoogste keuringsklasse een toets moet worden uitgevoerd die een hoge mate van nauwkeurigheid kent. Voorts moet bij een herkeuring sprake zijn van een toets op een monster waarop de teler geen invloed kan uitoefenen. Een bladtoets geeft geen representatief beeld, omdat de teler te velde alle zichtbaar zieke planten zal kunnen verwijderen en op die wijze de uitslag zal kunnen beïnvloeden. Tevens worden bij een bladtoets nieuwe infecties niet zichtbaar. De betrouwbaarheid van de Elisa-toets is het hoogst als deze wordt uitgevoerd op materiaal dat zich in ruste bevindt, aldus de Stichting, hetgeen bij tulpen het bolmateriaal is. Haar standpunt wordt ondersteund in een brief van het instituut Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, sector bloembollen van de Universiteit Wageningen. Het uitvoeren van een herkeuring door middel van een toets op de bol na het rooien is vaste bestuurspraktijk, aldus de Stichting. De schade die appellant stelt te hebben geleden, dient voor zijn rekening te blijven. 2.3. De rechtbank heeft overwogen dat zij, gelet op de bij de Stichting verondersteld aanwezige deskundigheid, geen redenen heeft aan de juistheid van de argumenten van de Stichting te twijfelen. Naar haar oordeel kan niet worden gezegd dat de Stichting jegens appellant onrechtmatig heeft gehandeld. 2.4. Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat een zo spoedig mogelijk verrichte Elisa-bladtoets de enige mogelijkheid was voor de Stichting om alsnog zo goed en betrouwbaar mogelijk het percentage secundair virus bij de aanvang van de teelt vast te stellen. Appellant onderbouwt dit standpunt eveneens met een brief van Praktijkonderzoek Plant en Omgeving, sector bloembollen. Appellant is van mening dat de uitslag van de eerste keuring alsmede de daaropvolgende handelingen van de Stichting slechts te verklaren zijn als een gevolg van de persoonlijke rancune jegens hem van het hoofd keuringszaken, die is ontstaan uit een vroegere aanvaring tussen hen beiden. 2.5. De Afdeling volgt appellant hierin niet. Het standpunt van de Stichting dat er bij het nemen van een aselecte steekproef altijd de mogelijkheid bestaat dat het monster een niet-representatief beeld geeft van de desbetreffende partij en dat dat ook in dit geval zo was, is niet onaannemelijk. Evenmin als de rechtbank ziet de Afdeling, in aanmerking genomen de deskundigheid waarover de Stichting geacht moet worden te beschikken, aanleiding om te oordelen dat de vervolgens door haar gevolgde werkwijze – het laten vervallen van dat keuringsresultaat alsmede het eerst classificeren van de partij na onder meer een herkeuring op basis van een bollenmonster na het rooien van de partij – kennelijk onjuist was. Uit de door de Stichting ingediende stukken blijkt dat de bedoeling van die herkeuring, anders dan appellant kennelijk meent, niet slechts was het vaststellen van het percentage secundair virus bij aanvang van de teelt, maar ook het ontdekken van in de loop van het groeiseizoen onstane nieuwe infecties. De door appellant ingediende brief van Praktijkonderzoek Plant en Omgeving bevestigt dat de hiervoor geëigende methode de toets van de bol na afloop van het groeiseizoen is. Niet kan worden geoordeeld dat de Stichting zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van appellant bij het verkrijgen van een gunstige voorlopige klassering in dit geval niet kon opwegen tegen het belang van het verkrijgen van een zo nauwkeurig mogelijk keuringsresultaat. 2.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat. w.g. Van den Brink w.g. Haverkamp Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2003 306.